De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het door aangeefster gegeven signalement verdachte niet uitsluit als dader. Verdergaande conclusies kunnen op basis van het signalement en de uiterlijke kenmerken van verdachte echter niet worden getrokken. Het signalement dat aangeefster geeft is namelijk algemeen en veel mannen voldoen aan deze beschrijving. Zij geeft geen opvallend kenmerk van verdachte. Hierbij valt te denken aan een tatoeage, een verminking, een litteken of een ander lichamelijke bijzonderheid die een uniek kenmerk is van de dader. Mogelijk had de dader een dergelijk kenmerk niet. Het is aangeefster opgevallen dat de penis van dader besneden was en verdachte heeft verklaard besneden te zijn. De rechtbank acht dit echter niet een opvallend kenmerk in een stad met een zo diverse bevolkingssamenstelling als Amsterdam.
De verklaring van verdachte bij de politie
Bij zijn verhoor als verdachte op 17 mei 2016 verklaart verdachte dat hij veronderstelt dat hij wordt verdacht van een verkrachting die op Moederdag [2015] plaatsvond op het Brettenpad te Amsterdam. Het Brettenpad duidt hij aan als een natuurgebied waar hij wel eens afspreekt met een escortdame van kinky.nl.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen specifieke daderinformatie in de verklaring van verdachte. Nadat de politie op 12 mei 2016 contact had opgenomen met de advocaat van verdachte mr. F.J. Soriano, heeft verdachte zich, met zijn raadsman, op 17 mei 2016 gemeld op het hoofdbureau van politie. Op dat moment had verdachte al kennis genomen van de inhoud van het persbericht waarin meerdere gegevens over de verkrachting waren opgenomen. Hij heeft gelegenheid gehad om informatie over het incident op het Brettenpad op 10 mei 2015 op te zoeken via openbare bronnen (internet) en andere media.
Vervolgens geeft verdachte informatie over zijn aanwezigheid op het Brettenpad op 10 mei 2015 en vertelt hij dat hij ook op die datum, in de middag, in de buitenlucht seks heeft gehad met een escortdame die hij via kinky.nl had besteld.
Dit ‘alternatieve scenario’ dat verdachte heeft geschetst voor zijn aanwezigheid op het Brettenpad op 10 mei 2015 acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zijn reactie als de politie hem een foto van aangeefster toont, namelijk dat [slachtoffer] voor 99% lijkt ‘op die meid van kinky’ – een uitspraak waarvoor verdachte even later terugkrabbelt – is onoprecht en geeft het verhaal weg voor wat het is: een verzinsel.
Het alibi waar verdachte zich op beroept wordt niet gedragen door de verklaringen van zijn moeder, [moeder verdachte]3 en zijn vriend [naam vriend]4. Uit de verklaring van [moeder verdachte] blijkt dat verdachte op 10 mei 2015 (Moederdag) bij zijn moeder is geweest op het adres [adres] te Amsterdam en dat hij ’s avonds even is gaan wandelen. De woning is niet ver van het Brettenpad gelegen.
[naam vriend] kan zich niet herinneren wat hij op 10 mei 2015 heeft gedaan. Hij kan niet bevestigen dat hij die dag voor een deel samen met verdachte heeft doorgebracht. Anders dan verdachte beweert, namelijk dat hij nooit een fiets gebruikt, verklaart [naam vriend] dat hij verdachte een ‘damesfiets met remmetjes, handremmetjes’ bezit en dat hij hem wel eens op een fiets heeft gezien.
De rechtbank is van oordeel dat de ongeloofwaardige verklaring van verdachte bij de politie en de omstandigheid dat hij geen alibi heeft de verdenking jegens verdachte kan versterken maar dat dit geen bewijs oplevert dat hij de dader is van de verkrachting
Uitkomsten DNA-onderzoek
Het voorgaande betekent dat de uitkomsten van het DNA-onderzoek van doorslaggevend belang zijn voor de beoordeling. Ter zitting zijn beide deskundigen uitgebreid ondervraagd en hebben zij hun onderzoeksmethoden uitvoerig toegelicht.
Beide deskundigen hebben onderzoek gedaan naar bemonsteringen van drie wattenstaafjes ( [nummer] ), verschillende bemonsteringen van de onderbroek ( [nummer] ) van aangeefster en een bemonstering van de linker elleboog van de jas ( [nummer] ) van aangeefster. Beiden hebben op al deze bemonsteringen DNA mengprofielen aangetroffen van minimaal twee of soms mogelijk van (minimaal) drie donoren, waarbij het hoofdprofiel telkens van aangeefster afkomstig was.
Met betrekking tot de bemonsteringen van de kleding van aangeefster stelt de rechtbank voorop dat zij de kleding die zij op 10 mei 2015 heeft gedragen en waarvan de bemonsteringen zijn afgenomen, bij elkaar heeft gevoegd in één plastic zak en aldus aan de politie ter hand heeft gesteld.
De deskundige De Knijff heeft op zitting verklaard dat wanneer sporen van een misdrijf – en dan in het bijzonder sporen op verschillende kledingstukken – bij elkaar worden gestopt, het niet valt uit te sluiten dat je sporen aantreft op andere plaatsen dan waar ze oorspronkelijk zaten. Het is achteraf dan moeilijker te reconstrueren, aldus De Knijff.
Het is dan ook niet met zekerheid vast te stellen hoe het DNA op de linker elleboog van de jas van aangeefster terecht is gekomen. Dat het profiel matcht met dat van verdachte is een aanwijzing voor een contact tussen kleding van het slachtoffer en verdachte en versterkt de verdenking die jegens verdachte is gerezen, maar het bewijst niet dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de verkrachting van aangeefster.
De deskundige Herbergs concludeert ten aanzien van de mengprofielen op de bemonsteringen van de onderbroek dat verdachte niet is uitgesloten als donor. Herbergs heeft bij de aangetroffen mengprofielen op de voorkant en achterkant van de onderbroek van aangeefster de likelihood ratio berekend met een softwareprogramma. Ten aanzien van de bemonsteringen op de voorkant van de onderbroek concludeert Herbergs dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van aangeefster, verdachte en een onbekend persoon dan dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van aangeefster en twee onbekende personen. Ten aanzien van de bemonsteringen op de achterkant van de onderbroek acht de deskundige Herbergs dit extreem veel waarschijnlijker. Ten aanzien van het mengprofiel op de jas heeft Herbergs verdachte niet uitgesloten als donor. Ten aanzien van de mengprofielen op de wattenstaafjes kan de deskundige Herbergs geen uitspraak doen over de mogelijke donor van het nevenprofiel.
De deskundige De Knijff kan ten aanzien van de mengprofielen aangetroffen op de onderbroek en op de jas geen eenduidige conclusie trekken over de aanwezigheid van celmateriaal van verdachte. Ten aanzien van de mengprofielen op de wattenstaafjes heeft De Knijff in zijn rapport vermeld dat verdachte is uitgesloten. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij daarmee bedoelt dat hij geen DNA kenmerken van verdachte in de mengprofielen heeft aangetroffen, maar dat dat niet betekent, vanwege de geringe hoeveelheid kenmerken in de bemonstering, dat verdachte in absolute zin uitgesloten moet worden als mogelijke donor. De Knijff heeft ter zitting toegelicht dat hij, anders dan Herbergs, in zijn onderzoeken geen verbale waarschijnlijkheidsuitspraken in de vorm van een likelihood ratio berekening doet. Indien de kwaliteit van het onderzoeksmateriaal het toelaat, doet hij echter in sommige gevallen wel (getalsmatige) uitspraken over de waarschijnlijkheid dat een bepaalde persoon donor is van aangetroffen celmateriaal. De Knijff acht het materiaal in de onderhavige zaak echter dermate complex en van zodanige kwaliteit, dat hij hierover geen waarschijnlijkheidsuitspraken kan geven.
Hij sluit niet uit dat door toepassing van de MPS methode bepaalde kenmerken uit de mengprofielen, waarover hij nu geen eenduidige uitspraken kan doen, beter zichtbaar kunnen worden. Het gaat dan om de kenmerken uit de mengprofielen aangetroffen op de kleding van aangeefster, waarvan hij nu niet kan vaststellen of dit stotterpieken van het profiel van aangeefster betreffen, of kenmerken van een andere donor. De bemonsteringen van de wattenstaafjes bevatten te weinig kenmerken en voor deze bemonsteringen kan ook MPS onderzoek naar verwachting geen verdere duidelijkheid bieden. Het inzetten van deze methode is bewerkelijk, tijdrovend en kostbaar.
Vast staat dat het DNA onderzoek dat door beide deskundigen is verricht een complex onderzoek is geweest en dat er bijzonder weinig werkbaar materiaal voorhanden is geweest. Alle profielen betreffen mengprofielen waarin het DNA van aangeefster steeds prominent aanwezig was met telkens een geringe bijdrage van de andere donor of donoren.
Resumerend heeft De Knijff verklaard dat in het onderzoek in deze zaak de kwaliteit van de piekenprofielen op de rand van de betrouwbaarheid zit. De resultaten die in de beide laboratoria van respectievelijk Herbergs en van hemzelf zijn bereikt verschillen en dat is te verklaren omdat het DNA onderzoek in deze zaak ‘tegen de grenzen van de limieten’ aan zit waarbinnen nog met voldoende betrouwbaarheid uitspraken kunnen worden gedaan over de mogelijke donoren van aangetroffen celmateriaal. Het is om die reden heel moeilijk om een duidelijke uitspraak te doen, aldus de deskundige De Knijff. Het verschil tussen zijn onderzoek en dat van Herbergs is volgens De Knijff dat voor Herbergs de kwaliteit van de piekenprofielen in zijn onderzoek aan de goede kant van de betrouwbaarheid zit en voor hem, De Knijff, de kwaliteit van de piekenprofielen in zijn onderzoek aan de andere kant. Herbergs heeft deze constatering van De Knijff niet weersproken.
De rechtbank stelt vast dat de deskundige De Knijff geen conclusie durft te verbinden aan zijn onderzoek gelet op de kwaliteit van de piekenprofielen die hij voor zijn onderzoek ter beschikking had. Zowel deskundige Herbergs als deskundige De Knijff zijn gerenommeerde deskundigen op het gebied van DNA-onderzoek. Gelet op de complexiteit van het onderzoek en het DNA-materiaal hecht de rechtbank veel belang aan de omstandigheid dat deskundige De Knijff ten aanzien van de resultaten van zijn onderzoek geen uitspraken durft te doen over de herkomst van het aangetroffen celmateriaal in de nevenprofielen. De rechtbank acht het om die reden niet verantwoord om doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de likelihood ratio berekening van deskundige Herbergs.
Alles overziend concludeert de rechtbank dat de resultaten van het DNA onderzoek wijzen in de richting van betrokkenheid van verdachte bij de verkrachting, maar daarvoor op zichzelf geen doorslaggevend bewijs vormen.
Conclusie
Op basis van wat zich in het dossier bevindt en het onderzoek ter zitting kan de rechtbank de vraag of bewezen kan worden dat verdachte de dader is van de verkrachting die op 10 mei 2015 plaatsvond langs het Brettenpad te Amsterdam en waarvan [slachtoffer] slachtoffer is geworden, niet met voldoende zekerheid beantwoorden en bij twijfel dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank heeft daartoe niet besloten en daarbij het volgende overwogen.
De officier van justitie heeft ter zitting verklaard af te zien van een dergelijk aanvullend onderzoek. Eerder was zij daartoe wel genegen.
De deskundige De Knijff heeft, toen hem werd gevraagd, of met toepassing van MPS de eerdere verkregen resultaten zullen veranderen, verklaard dat de uitslag afhankelijk is van de hoeveelheid DNA kenmerken die gevonden zijn in de DNA- profielen, maar dat naar zijn verwachting de uitspraken steviger zullen worden gemaakt indien deze technologie wordt ingezet. De deskundige acht het op basis van de resultaten waarschijnlijk dat – voor die profielen waarvan de deskundige nu geen eenduidige conclusie rapporteert – het MPS onderzoek een sterke aanwijzing zal geven dat óf de verdachte donor kan zijn van de aangetroffen DNA kenmerken óf dat het profiel niet overeenkomt met verdachte. De rechtbank begrijpt de deskundige zo, dat toepassing van MPS niet maakt, dat meer kenmerken kunnen worden ontdekt, dan met het thans uitgevoerde onderzoek, maar wel mogelijk kan maken dat bepaalde kenmerken beter geduid kunnen worden, zodat een duidelijke uitspraak kan worden gedaan over de daadwerkelijke bijdrage van donoren in het celmateriaal.
De rechtbank trekt op grond van deze uitspraak de conclusie dat niet is uit te sluiten dat aanvullend onderzoek door middel van MPS technologie zinvol zou kunnen zijn.
De rechtbank moet bij haar taak – de beoordeling of een ten laste gelegd strafbaar feit bewezen kan worden verklaard en of verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor dat feit – uitgaan van de inhoud van het dossier zoals haar dat door het Openbaar Ministerie wordt aangeboden. De rechtbank stelt daarbij het belang van waarheidsvinding voorop maar wil niet zo ver gaan dat zij ambtshalve opdracht geeft nieuw bewijs te vergaren of de bewijskracht van reeds voorhanden zijnde bewijsmateriaal te doen toenemen. Indien zij dat zou doen, zou zij op de stoel van de officier van justitie gaan zitten.