Een 36-jarige man is vrijgesproken van een rol in samen met een ander een ontploffing veroorzaken bij een woning in Uithoorn op 7 augustus 2021. Het opzet op de door medeverdachte gepleegde feiten is niet vastgesteld. Het bezit van een wapen in de zin van de WWM of professioneel vuurwerk voor particulier gebruik kon ook niet worden bewezen.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats]
.
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Janse naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich omstreeks 7 augustus 2021 te Uithoorn heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplichtigheid aan (het medeplegen van) het veroorzaken van een ontploffing door een stuk vuurwerk (een Cobra 6) tot ontploffing te brengen bij een woning, waardoor gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
2. medeplichtigheid aan (het medeplegen van) bedreiging van [slachtoffer 1] door het teweeg brengen van de hiervoor genoemde ontploffing;
3. medeplichtigheid aan (het medeplegen van) vernieling van ramen, kozijnen en/of gordijnen door het teweegbrengen van de hiervoor genoemde ontploffing;
4. primair: voorhanden hebben van deze Cobra 6, zijnde een wapen van categorie II, onder 7 van de wet Wapens en Munitie (hierna WWM),. subsidiair voorhanden hebben van deze Cobra 6, zijnde professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
3 Beoordeling van de zaak
3.1
Inleiding
Begin augustus 2021 heeft verdachte een stuk vuurwerk; een Cobra 6, aan medeverdachte [medeverdachte] gegeven. [medeverdachte] is een vriend van verdachte en heeft verdachte gezegd dat hij de Cobra 6 in de straat van een gezamenlijke vriend genaamd [slachtoffer 1] wilde afsteken. Op 7 augustus 2021 vond een ontploffing plaats bij de woning van [slachtoffer 1] op het adres [adres] . Daardoor is schade ontstaan aan het raam en het kozijn en aan de gordijnen die binnen hingen. [slachtoffer 1] en de Woningstichting Eigen Haard hebben aangifte gedaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij een Cobra 6 tegen het kozijn van de woning van [slachtoffer 1] had gelegd om hem af te schrikken, omdat [slachtoffer 1] een andere vriend bij de politie zou hebben verraden.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte] de Cobra in de straat van [slachtoffer 1] zou afsteken, maar nooit had verwacht dat hij dit tegen de woning aan of nabij de woning zou doen. Hij keurt dit handelen ook af.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 1, 2 en 3 (medeplichtigheid aan veroorzaken ontploffing, bedreiging en vernieling)
Het staat vast dat verdachte de Cobra 6 aan medeverdachte [medeverdachte] heeft geleverd en dat die door [medeverdachte] bij de woning van het slachtoffer tot ontploffing is gebracht. De vraag is of verdachte heeft geweten wat [medeverdachte] van plan was en of hij dat goed heeft gevonden. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans dat [medeverdachte] de Cobra 6 bij de woning van het slachtoffer tot ontploffing zou brengen, bewust aanvaard. Dat kan worden opgemaakt uit de WhatsApp-berichten tussen verdachte en [medeverdachte] tussen 5 en 7 augustus 2021. Verdachte heeft niets gedaan om te verhinderen dat [medeverdachte] de Cobra zou gebruiken zoals hij heeft gedaan. De WhatsApp-berichten zijn eerder bemoedigend van aard. Op 5 augustus 2021 vraagt verdachte: “ben je al rowdy [het slachtoffer, toevoeging rechtbank] geweest?” Verdachte informeert later die dag nogmaals of [medeverdachte] de Cobra al heeft afgestoken. [medeverdachte] appt dan: “Zn zoontje was dr ouwe.” Verdachte appt terug: “Oke heb je hem niet gesproken verder.” [medeverdachte] antwoordt: “Neeegap”. Daaruit volgt dat verdachte wist dat [medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer ging en dus had hij er rekening mee moeten houden dat [medeverdachte] de Cobra bij de woning tot ontploffing zou brengen. Verdachte had een plicht om meer vragen te stellen, maar heeft dat niet gedaan. Er is daarom sprake van voorwaardelijk opzet en de medeplichtigheid van verdachte kan dan ook worden bewezen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van medeplichtigheid aan het medeplegen van de feiten 1, 2 en 3, aangezien dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen. [medeverdachte] heeft immers alleen gehandeld.
Feit 4 primair en subsidiair (voorhanden hebben van een Cobra 6)
De Cobra 6 is een voorwerp bestemd voor het treffen van zaken door middel van een ontploffing, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7 van de WWM. Ook feit 4 primair kan daarom naar de mening van de officier van justitie worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw betoogt dat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Feiten 1, 2 en 3 (medeplichtigheid aan veroorzaken ontploffing, bedreiging en vernieling)
Uit de verklaring van verdachte volgt duidelijk dat hij het handelen van medeverdachte afkeurt. [slachtoffer 1] is een vriend van verdachte en hij vindt het niet normaal wat medeverdachte heeft gedaan. Van vol opzet is dan ook geen sprake. Maar ook voorwaardelijk opzet kan niet worden bewezen. [medeverdachte] zou de Cobra in de straat van [slachtoffer 1] afsteken om [slachtoffer 1] af te schrikken. Op die belofte mocht verdachte vertrouwen. Bij het afsteken van de Cobra in de straat was er geen aanmerkelijke kans op de tenlastegelegde feiten en als die er al was dan is die kans in ieder geval niet door verdachte aanvaard. Die aanvaarding blijkt nergens uit, ook niet uit de WhatsApp-berichten. Verdachte heeft uit nieuwgierigheid gevraagd of [medeverdachte] de Cobra al had afgestoken. Uit de berichten kan echter niet worden afgeleid dat [medeverdachte] van plan was de Cobra niet in de straat, maar bij de woning van [slachtoffer 1] af te steken. Daarom, kan medeplichtigheid niet worden bewezen.
Feit 4 primair en subsidiair (voorhanden hebben van een Cobra 6)
Het onder feit 4 primair ten laste gelegde kan volgens de verdediging niet worden bewezen omdat een Cobra 6 geen wapen is in de zin van categorie II, onder 7 van de WWM. Hiervoor moet namelijk sprake zijn van een voorwerp dat naar zijn aard bestemd is voor het treffen van personen of zaken. Een Cobra 6 is dit niet, aangezien dit stuk vuurwerk is bedoeld om een recreatieve knal te veroorzaken. Deze zienswijze wordt bevestigd in de jurisprudentie.
Ook het onder feit 4 subsidiair ten laste gelegde kan volgens de verdediging niet worden bewezen. Het dossier bevat geen NFI-rapport waarin dit type vuurwerk is getest. Er zijn meerdere soorten Cobra’s 6. Daarom kan niet worden vastgesteld dat deze Cobra 6 professioneel vuurwerk betrof.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten niet bewezen. Verdachte wordt van alle feiten vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Feiten 1, 2 en 3 (medeplichtigheid aan veroorzaken ontploffing, bedreiging en vernieling)
Om de tenlastegelegde medeplichtigheid te kunnen bewijzen moet vastgesteld worden dat verdachte opzet had op de door [medeverdachte] gepleegde strafbare feiten en op het behulpzaam zijn daarbij. De rechtbank is van oordeel dat dit opzet niet, ook niet in voorwaardelijke zin, kan worden vastgesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] een Cobra 6 heeft gegeven en dat [medeverdachte] had gezegd dat hij deze bij [slachtoffer 1] in de straat wilde afsteken. Vervolgens heeft [medeverdachte] de Cobra niet in de straat, maar tegen een kozijn van de woning van [slachtoffer 1] tot ontploffing gebracht. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte wist dat [medeverdachte] verder zou gaan dan hij tegen verdachte had gezegd. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat dit ook niet uit de WhatsApp-berichten tussen verdachte en [medeverdachte] kan worden afgeleid. In die berichten wordt weliswaar gesproken over Rowdy en over het afsteken van de Cobra, maar hieruit blijkt niet dat [medeverdachte] iets anders van plan was dan hij aan verdachte had gezegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de tenlastegelegde ontploffing, bedreiging en vernieling heeft aanvaard. Dit zijn geheel andere misdrijven dan verdachte voor ogen stond. Het opzet van [verdachte] op het afsteken van een Cobra 6 op straat houdt onvoldoende verband met het opzet op de tenlastegelegde feiten (de gronddelicten). Daarom is geen sprake van strafbare medeplichtigheid.
Feit 4 primair en subsidiair (voorhanden hebben van een Cobra 6)
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte een Cobra 6 voorhanden heeft gehad, maar is met de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat dit een voorwerp is dat naar zijn aard bestemd is voor het treffen van personen of zaken. Dit is blijkens de jurisprudentie wel vereist voor een bewezenverklaring voor het onder 4 primair ten laste gelegde feit. Een Cobra 6 is knalvuurwerk dat in principe alleen door professionals mag worden gebruikt bij bijvoorbeeld vuurwerkshows en evenementen. Het dossier bevat geen omstandigheden waaruit de rechtbank kan opmaken dat dit specifieke stuk vuurwerk bestemd is voor het treffen van personen of zaken. Het kan daarom niet worden gekwalificeerd als een wapen van categorie II onder 7 van de WWM. Het onder feit 4 primair ten laste gelegde is niet bewezen. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat ook hetgeen onder feit 4 subsidiair is ten laste gelegd, niet kan worden bewezen. Voor bewezenverklaring is namelijk vereist dat sprake is van professioneel vuurwerk voor particulier gebruik. Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat van dergelijk vuurwerk sprake was.
4 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Woningstichting Eigen Haard heeft als benadeelde partij een verzoek tot schadevergoeding ingediend voor een bedrag van € 6.648,71 aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft een discussie plaatsgevonden over de vraag of de vordering ook in deze zaak, of alleen in de zaak van medeverdachte was ingediend. Nu verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking hebben, komt de rechtbank aan een oordeel hierover niet toe en zal zij de benadeelde partij hoe dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
5 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte, [verdachte], daarvan vrij.
Verklaart Woningstichting Eigen Haard niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. J. Knol en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2021.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: