De verhuurder van de derde verdieping van een pand die eiste dat de huurder, die ook twee van de vier ruimtes op de vierde verdieping in gebruik heeft, het kattenluikje uit de toegangsdeur naar zijn woning haalt, vangt bot.
Op 22 juli 2021 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft op 20 oktober 2021 een descente plaatsgevonden waarbij naast partijen en hun gemachtigden ook [naam 1] ( [naam 1] bouwadvies en calculatie) en [naam 2] en [naam 3] (Team Toezicht Bouw & Gebruik van de Gemeente Amsterdam) aanwezig waren. Ter voorbereiding op de descente heeft [gedaagde] nog productie 9. ingediend. [eiser] heeft een akte wijziging eis zijn productie 21. ingediend, waarop [gedaagde] na de descente bij antwoord akte heeft gereageerd.
De zaak staat thans weer voor vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Standpunten van partijen
Na vermindering van eis vordert [eiser] I. dat het [gedaagde] op straffe van een dwangsom van € 5.000,- zal worden bevolen om zich te onthouden van het (doen) plaatsen van een kattenluikje in de toegangsdeur op de derde verdieping van de woning aan de [adres] ; II. dat [gedaagde] zal worden veroordeeld hem € 1.448,71 aan proceskosten en de nakosten te betalen.
Volgens [eiser] blijkt uit het rapport van [naam 1] bouwadvies en calculatie, hierna: [naam 1] , dat hij heeft overgelegd, dat de toegangsdeur op de derde verdieping van het gehuurde niet voldoet aan de brandveiligheidseisen. Hij zal daarom op zijn kosten een nieuwe, brandveilige, deur laten plaatsen en hij wil voorkomen dat [gedaagde] daarin opnieuw een kattenluikje zal plaatsen. Ook volgt uit het rapport van [naam 1] dat een kattenluikje een risico vormt voor de brandveiligheid, aldus [eiser] .
[gedaagde] brengt daartegenin dat de toegangsdeur op de derde verdieping waarin het kattenluikje zit, geen woningtoegangsdeur is, geen brandcompartiment afsluit en dus niet aan eisen van brandveiligheid hoeft te voldoen. Door de splitsing van het pand in appartementen is op de derde en vierde verdieping de gehuurde woning ontstaan waarvan een slaapkamer en de badkamer op de vierde verdieping liggen en de overige vertrekken en de keuken op de derde. De woningtoegangsdeur naar het gehuurde is op de tweede verdieping en geeft toegang tot de trap naar het gehuurde op de derde verdieping. Bij die deur, op de tweede verdieping, begint het brandcompartiment dat de derde en vierde verdieping omvat.
Daarnaast betoogt [gedaagde] dat het gevorderde verbod onvoldoende concreet is, nu de deur in kwestie nog niet is vervangen door een brandwerende deur en het onzeker is of dat ooit zal gebeuren.
Beoordeling
5. Bij de descente heeft de heer [naam 2] voornoemd als zijn standpunt medegedeeld dat het trappenhuis tussen de derde en de vierde verdieping wordt beschouwd als intern trappenhuis, waaraan geen brandveiligheidseisen worden gesteld, wanneer beide verdiepingen door één gebruiker worden gebruikt. In dat geval vormen de beide verdiepingen één brandcompartiment. Indien de ruimtes op deze verdiepingen door verschillende gebruikers worden gebruikt, vormen de individuele verdiepingen aparte sub-compartimenten en moeten de toegangsdeuren brandwerend zijn.
6. De kantonrechter is van oordeel dat met ‘het gebruik’ van de derde en vierde verdieping van het pand aan de [adres] in de zin van de brandveiligheid wordt gedoeld op bewoning. [eiser] gebruikt twee van de vier ruimtes op de vierde verdieping als opslagruimte. Zoals hij zelf verklaarde bij de descente woont hij er niet. Die vorm van ‘gebruik’ kan niet gelijk worden gesteld met bewoning, zoals het gebruik dat [gedaagde] en zijn gezin maken van de slaapkamer en de badkamer op de vierde verdieping.
7. De conclusie uit het voorgaande is dat aan de deur op de derde verdieping, waarin het kattenluikje is gemaakt, geen bijzondere eisen van brandveiligheid behoeven te worden gesteld. Er is dan ook geen aanleiding om [gedaagde] te verbieden om daarin een katten-luikje te hebben en te houden. De vordering zal worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
BESLISSING
De kantonrechter
-
wijst de vordering af;
-
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak worden begroot op € 1.050,- aan salaris gemachtigde;
-
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,- aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,- en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
-
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr E.D. Bonga-Sigmond, kantonrechter en uitgesproken ter openbare zitting van 30 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: