vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer: 8876634 CV EXPL 20-20589
vonnis van: 22 juli 2021
vonnis van de kantonrechter
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr D.A. Evertsz
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr H.M. Meijerink
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- dagvaarding van 4 november 2020 met producties;
- antwoord met producties;
- akte vermeerdering eis met producties 19 tot en met 22;
- instructievonnis;
- dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Partijen zijn in persoon verschenen, ieder vergezeld door de gemachtigde. Ter voorbereiding op de zitting heeft [eiser] nog producties 23, 24 en 25 alsmede 26 toegezonden. Van de zijde van [gedaagde] zijn nog producties 4, 5 en 6 tot en met 8 ontvangen. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] huurt met ingang van 1 juli 1999 de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde). Hij woont daar met zijn partner en hun dochter. Van meet af aan heeft [gedaagde] -naast de derde verdieping- het gebruik van de badkamer en een slaapkamer op de vierde (zolder)verdieping.
1.2.
In 2000 is [eiser] eigenaar geworden van het gehele pand waarin het gehuurde zich bevindt. Na op 21 maart 2005 een splitsingsvergunning te hebben verkregen heeft [eiser] het pand in 2005/2006 gesplitst in appartementen. Daarbij is een appartement ontstaan dat de gehele derde en vierde verdieping omvat. Op de tweede verdieping is in het trappenhuis een deur, die toegang verleent tot het
-volgende- trappenhuis naar de derde verdieping en de zolder. Op de derde verdieping bevindt zich in het trappenhuis de voordeur van het gehuurde. De vierde verdieping bevat, naast de onder 1.1. bedoelde badkamer en slaapkamer, die [eiser] ten tijde van de splitsing vernieuwd heeft, een kamer en een berging, die beide bij [eiser] in gebruik zijn. Om die kamer en de berging te gebruiken maakt [eiser] gebruik van de deur in het gemeenschappelijke trappenhuis.
1.3.
[gedaagde] heeft een kattenluikje aangebracht in de voordeur van het gehuurde op de derde verdieping. Zijn beide katten bewegen zich via dat kattenluikje tussen de kamers op de derde en de vierde verdieping.
1.4.
[eiser] heeft [gedaagde] gesommeerd om het kattenluikje te verwijderen en de deur in de oude staat te herstellen, wat [gedaagde] heeft geweigerd.
Vordering
2. [eiser] vordert na vermeerdering van eis dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden:
I. om binnen vier weken na vonnisdatum het kattenluikje in de woningtoegangsdeur
op de derde verdieping van het gehuurde te verwijderen en de deur in oude staat te
herstellen, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag met een maximum van
€ 5.000,-;
II. om, voor het geval het maximum van de gevorderde dwangsom zou zijn bereikt en
niet aan de veroordeling heeft voldaan, hem te veroordelen om de kosten van
vervanging van de toegangsdeur , die thans op € 780,53 worden begroot en die [eiser]
dan zelf zal betalen, aan hem te vergoeden;
III. om zich te onthouden van het plaatsen of doen plaatsen van een kattenluikje in de
toegangsdeur van het gehuurde op de derde verdieping op straffe van een
dwangsom van € 5.000,-;
IV. om € 1.448,71 aan proceskosten aan hem te betalen.
3. Daartoe stelt [eiser] het volgende.
Het kattenluikje leidt tot vermindering van de brandwerende eigenschappen van de toegangsdeur en verstoort de compartimentwerking daarvan. Het kattenluikje is dus gevaarlijk en [gedaagde] voldoet niet aan zijn verplichtingen als goed huurder zoals bedoeld in artikel 7:213 BW door het niet te verwijderen. [eiser] beroept zich op een e-mail die hij op 2 oktober 2018 heeft gekregen van het Serviceteam RB van de Brandweer Amsterdam Amstelland naar aanleiding van zijn vraag naar de brandveiligheid van het kattenluikje van [gedaagde] . Deze e-mail luidt:
De woning is gelegen in een brandcompartiment. Er moet daarom sprake zijn van een brandwerende scheiding tussen de woning en het gemeenschappelijke trappenhuis. Het is daarom niet toegestaan om doorvoeringen te maken in een woningtoegangsdeur, grenzend aan een gemeenschappelijk trappenhuis, welke niet brandwerend zijn. (…)
4. Ook komt [gedaagde] door het aanbrengen van het kattenluikje in strijd met artikel 8 lid 1 van de huurovereenkomst, dat hem verbiedt iets aan het gehuurde aan te brengen, te veranderen of weg te breken. Daarnaast is het aanbrengen van een kattenluikje in strijd met het Bouwbesluit 2020 en met artikel 1a Woningwet. Als woningeigenaar heeft [eiser] de verplichting de brandveiligheid te bevorderen en te zorgen dat de toegangsdeur in oude staat wordt hersteld.
5. Afgezien van de brandveiligheid legt [eiser] aan zijn vordering ten grondslag dat de voortdurende aanwezigheid van de katten van [gedaagde] in het gemeenschappelijke trappenhuis overlast veroorzaakt, omdat ze daar haren en uitwerpselen achterlaten. De katten hebben eens een allergische reactie bij zijn zoon veroorzaakt. Zij lopen hem voor de voeten en dreigen de straat op te gaan, wat vervelende situaties geeft bij het openen van de buitendeur. Al met al komt [gedaagde] in strijd met artikel 9 lid 6 van de huur-overeenkomst, dat bepaalt dat de huurder geen dieren in het gehuurde mag houden die overlast of ongerief kunnen veroorzaken.
6. Aan zijn vordering tot betaling van de -werkelijke gemaakte- proceskosten legt [eiser] ten grondslag dat artikel 11 lid 7 van de huurovereenkomst bepaalt:
De kosten, zowel in als buiten rechte, veroorzaakt aan verhuurder door overtreding van huurder van één der bepalingen van dit contract, zijn voor rekening van huurder.
Beoordeling
8. Anders dan [eiser] heeft betoogd, zal de vordering niet worden toegewezen op grond van overtreding van het verbod in artikel 8 lid 1 van de huurovereenkomst, om -kort gezegd- veranderingen in het gehuurde aan te brengen. Zoals [gedaagde] terecht stelt, is dat verbod nietig wegens strijd met artikel 7:215 lid 1 en lid 6 BW. [gedaagde] heeft aangeboden om, overeenkomstig zijn verplichting daartoe, de deur op zijn kosten te vernieuwen bij het einde van de huur.
9. [gedaagde] betwist dat zijn katten haren en uitwerpselen in het gemeenschappelijk trappenhuis achterlaten. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij daar eenmaal uitwerpselen heeft aangetroffen en dat zijn zoon eenmaal een allergische reactie heeft gehad in het pand. Daargelaten dat hij deze stelling en de stelling dat in het trappenhuis kattenharen te vinden zijn, niet voldoende concreet heeft gemaakt om tot het bewijs daarvan te worden toegelaten, is de gestelde mate van overlast en ongerief onvoldoende klemmend om [gedaagde] te verbieden om in het gehuurde twee katten te houden.
10. Ten aanzien van de vraag of het kattenluikje in de toegangsdeur naar het gehuurde op de derde verdieping de brandveiligheid van het pand nadelig beïnvloedt, zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist, wordt als volgt overwogen.
Partijen hebben inlichtingen ingewonnen bij de heer [naam 1] van het Team Toezicht, Handhaving Bouw & Gebruik van de Gemeente Amsterdam en bij het Serviceteam RB van de Brandweer in de regio Amsterdam-Amstelland,en de verkregen reacties overgelegd. Deze spreken elkaar tegen. De heer [naam 1] schrijft in zijn e-mail van 16 juni 2021 aan de gemachtigde van [gedaagde] : “om het geheel duidelijk in beeld te krijgen is een controle op de huidige situatie bijna een must.”
11. De kantonrechter vindt het bepaald noodzakelijk om de situatie ter plaatse op te nemen, in het bijzijn van, bijvoorbeeld, de heer [naam 1] of een andere medewerker van het bedoelde Team Toezicht. Het is aan [eiser] , die de bewijslast draagt van zijn stelling dat het kattenluikje brandgevaarlijk is, om de aanwezigheid aldaar van een medewerker van het Team Toezicht te bewerkstelligen en ook zijn of haar verhinderdata op te geven zoals hierna wordt vermeld.
12. Gelet op het voorgaande zal een bijeenkomst met partijen worden gelast. Op de rolzitting over 14 dagen na heden zal een datum worden bepaald, nadat partijen in de gelegenheid zijn geweest om tot uiterlijk 3 werkdagen voor die zitting hun verhinderdata over een periode van vijf maanden, ingaande vier weken na heden, schriftelijk op te geven aan het Bureau Teamplanner per post (postbus 70515, 1007 KM Amsterdam), per fax (088-3610311) of per e-mail (teamplannerB.kanton.rb.amsterdam@rechtspraak.nl). Bij de opgave van de verhinderdata moeten kenmerk van de zaak en de datum van de rolzitting vermeld worden. Op deze rolzitting hoeven partijen dus nog niet te verschijnen. Na afloop van de rolzitting krijgen partijen schriftelijk bericht van de datum waarop de bijeenkomst van partijen zal plaatsvinden.
13. Partijen kunnen maximaal 20 dagdelen als verhindering opgeven. Indien toch meer dan 20 dagdelen als verhindering worden opgegeven, zal daar niet in alle gevallen rekening mee kunnen worden gehouden.
Indien een partij binnen genoemde termijn geen verhinderdata opgeeft, zal het tijdstip van de bijeenkomst van partijen worden vastgesteld zonder verhinderingen van die partij in de planning te betrekken.
14. Na vaststelling van de datum van de bijeenkomst van partijen wordt geen uitstel van die datum verleend. Eventueel ter gelegenheid van de bijeenkomst over te leggen stukken dienen uiterlijk zeven werkdagen voor de datum van de bijeenkomst ter griffie te zijn ingediend, waarbij uit veiligheidsoverwegingen geen gebruik kan worden gemaakt van eerder genoemd e-mailadres, onder gelijktijdige verzending van een afschrift aan (de gemachtigde van) de wederpartij. Partijen wordt verzocht in hun toezendbrief expliciet aan te geven dat deze verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
15. Ieder verdere beslissing zal worden aangehouden.