5.6.
beveelt een onderzoek door twee deskundigen ter beantwoording van de volgende vragen:
Algemene vragen aan beide deskundigen:
1. Kent u een van de betrokkenen en voelt u zich in deze kwestie vrij om te rapporteren?
2. Beschikt u over voldoende gegevens om de vragen te beantwoorden? Zo nee, wilt u aangeven welk aanvullend onderzoek u heeft verricht en/of welke gegevens u aanvullend alwaar hebt opgevraagd? Bij aanvullend onderzoek wordt u verzocht hetgeen hiervoor onder 4.27 is vermeld in acht te nemen.
1. Hoe is de melding van vermissing opgepakt?
2. Hoe is het eerste contact tussen [naam overledene] en de Politie verlopen?
3. Hoe, wanneer, door wie en met welke opdracht is een ambulance opgeroepen en is
dit de gebruikelijke procedure?
4. Wat voor ambulance is er opgeroepen?
5. Is er gebruik gemaakt van de ambulance en zijn de medewerkers van deze
ambulance ingezet en zo nee, waarom niet?
6. Wiens beslissing was dat?
7. Hoe beoordeelt u die beslissing vanuit uw eigen deskundigheid?
8. Hoe, wanneer en met welke opdracht is een onderhandelaar opgeroepen en is dit de gebruikelijke procedure?
9. Wie had de leiding daar ter plaatse?
10. Hoe heeft de leidinggevende de collega’s ter plaatse aangestuurd?
11. Uit het proces-verbaal van de Rijksrecherche blijkt dat er voor het incident in de tuin bij de [locatie] contact is geweest tussen [naam overledene] en de politie. [verzoekers] maakt de politie het verwijt dat er toen aanleiding was om [naam overledene] staande te houden. Was er op dat moment aanleiding om [naam overledene] staande te houden en zo ja, bestond hiertoe ook de mogelijkheid? Hoe beoordeelt u dat politieoptreden vanuit uw eigen deskundigheid?
12. Welke (lokale) protocollen en/of regels anderszins zijn, naast artikel 15 van de Ambtsinstructie, van toepassing op de inzet van een politiehond in een situatie als de onderhavige?
13. Hoe, wanneer en met welke opdracht is een hondengeleider opgeroepen en is dit de
gebruikelijke procedure?
14. Hoe is de inzet van de hondengeleider verlopen?
15. Is met de overige ter plaatse aanwezige politieagenten gecommuniceerd dat er een
hondengeleider zou zijn en, zo ja, hoe?
16. Is door de aanwezige politieagenten op enig moment geschreeuwd?
17. Zo ja, wanneer was dat en wat was de aanleiding?
18. En welke agent(en) betrof dat? Zou u deze kunnen aanduiden met plaatsen, dan wel standnummers waarbij de namen van de betrokken agent(en) niet vermeld worden.
19. Is er over hetgeen onder vragen 14 en 15 genoemd overleg geweest met de Officier
van Dienst en/of de hondengeleider?
20. Zo ja, wat is er besproken?
20. Hoe is de betrokkene ( [naam overledene] ) aangeroepen? Indien niet bij naam, waarom niet?
22. Op welk moment hebben de ter plaatse aanwezige agenten hun dienstwapen getrokken? Wat waren toen de relevante omstandigheden en wat was de aanleiding
om dat te doen?
23. Heeft afstemming tussen de agenten plaatsgevonden over het uitoefenen van het geweld?
24. Heeft [naam overledene] om een arts gevraagd?
25. En zo ja, hoe is daarop gereageerd?
26. [verzoeker 1] , de moeder van [naam overledene] , was vlakbij het schietincident aanwezig. Blijkens de verklaring van de heer [naam 4] wist de politie dat. Is dat gemeld aan alle agenten die dat moesten weten? Zo ja hoe, door wie en wanneer? Zo nee waarom niet en hoe beoordeelt u dat vanuit uw eigen deskundigheid? Hierbij volstaat een aanduiding met de plaats of het standnummer van de desbetreffende agent(en).
27. Hoe beoordeelt u vanuit uw eigen deskundigheid het politieoptreden in deze kwestie?
28. Heeft u overigens nog opmerkingen over het politieoptreden in deze kwestie?
Vragen aan de psychiater:
1. Zijn er binnen de gemeente Amsterdam in het publieke domein afspraken gemaakt over de omgang met verwarde mensen en, zo ja, welke?
2. Wat is een medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance binnen de gemeente Amsterdam en welke taak heeft deze daar?
3. Hebben de medewerkers die op een medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance rijden een extra opleiding genoten en, zo ja, welke?
4. Zijn er binnen de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over de inzet van de politie enerzijds en de medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance ten behoeve van personen die verward gedrag vertonen anderzijds? Zo ja, welke?
5. Op welk moment is in dit geval een ambulance opgeroepen?
6. Wat was dat voor een ambulance?
7. Wat was daarvoor de aanleiding?
8. Met welke informatie is de medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance opgeroepen? Is er na de eerste melding en/of oproep nog informatie aan het personeel van de medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance verstrekt? Zo ja, welke?
9. Hoe laat was de ambulance ter plaatse?
10. Waarom is er geen gebruik gemaakt van de ambulance en waarom zijn de medewerkers van deze ambulance niet ingezet?
11. Hoe is de communicatie verlopen tussen de politie en de ambulance-medewerkers?
12. Hoe beoordeelt u vanuit uw deskundigheid de samenwerking tussen de politie en de medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance in dit geval?
13. Hoe beoordeelt u vanuit uw deskundigheid het politieoptreden in deze kwestie?
Toelichting bij de hiervoor vermelde vragen en overige vragen aan beide deskundigen:
Wilt u uw antwoord zoveel als mogelijk motiveren en daarbij zo mogelijk verwijzen naar wetenschappelijke literatuur, (standaard)protocollen, richtlijnen, gedragsregels en dergelijke?
Toelichting
Het doel van de hiervoor vermelde vragen is om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de opvattingen binnen uw vakgebied. Het eindoordeel, de vraag of de desbetreffende politieagenten gepast en proportioneel hebben gehandeld (in de zin van artikel 3 en 7 van de Politiewet 2012 in samenhang met artikel 7 en 15 van de Ambtsinstructie), is een juridisch oordeel dat is voorbehouden aan de rechter. U wordt gevraagd om voor dit eindoordeel de bouwstenen te geven die op uw vakgebied zijn gelegen en niet daarbuiten. Hiervoor is noodzakelijk dat u uw oordeel zo inzichtelijk en geobjectiveerd mogelijk motiveert. U wordt verzocht de overwegingen en omstandigheden die u in uw oordeel hebt betrokken en het gewicht dat u daaraan heeft toegekend, zo volledig mogelijk weer te geven. De redeneringen die aan uw oordeel ten grondslag liggen, moeten voor leken zo goed mogelijk zijn te volgen. Voor zover u in uw antwoord termen betrekt die een waardeoordeel inhouden (zoals ‘(on)redelijk’, ‘(on)zorgvuldig’ of ‘(niet) verwijtbaar’), is het zaak steeds goed aan te geven op welke overwegingen die oordelen zijn gebaseerd.
1. Bestaan er over het onderwerp van de expertise wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen? Zo ja, kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar literatuur)? Kunt u dan aangeven welke uw eigen opvatting is en of een deskundige met een andere opvatting in dit geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt? Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen: kunt u aangeven wat dat oordeel zou kunnen zijn?
2. Hebt u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze kwestie?