4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 11 maart 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn gezicht heeft gesneden en
- meermalen met een mes zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van de hals en/of keel van die [slachtoffer]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft (na wijziging daarvan ter zitting) een bedrag van € 12.277,81 gevorderd, bestaande uit € 1.277,81 aan materiële schade en € 11.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor € 1.094,48 aan materiële schade en € 11.000,- aan immateriële schade dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ten aanzien van dit bedrag voldoende onderbouwd. Voor het overige bedrag dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft de materiële schade die ziet op de kilometervergoeding en het eigen risico voor ziektekosten reëel geacht en die kunnen daarom volgens haar worden toegewezen. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering voor zover die ziet op de materiële schade van de broek en de bodywarmer niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze kosten niet voldoende zijn onderbouwd. Verder heeft zij verzocht om de vordering ten aanzien van het vest te matigen. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering te matigen, gelet op soortgelijke zaken en het eigen aandeel van de benadeelde partij.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is voor zover die ziet op de materiële schade van de kilometervergoeding en het eigen risico van de ziektekosten niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schade voldoende onderbouwd en zal deze worden toegewezen voor een bedrag van respectievelijk € 33,38 en € 839,48. De rechtbank overweegt verder dat de schade aan de bodywarmer en het vest is onderbouwd, maar dat die niet gelijk is aan de prijs die op de overgelegde kassabonnen is vermeld. De bon van de bodywarmer, waarop is genoteerd dat het een bodywarmer van het merk Armani betreft, komt niet overeen met de foto in het dossier van de bodywarmer die aangever droeg, waarop het merk van G-Star is waar te nemen. Bovendien dient niet de nieuwwaarde maar de dagwaarde van kleding te worden vergoed. Om die redenen zal de rechtbank de gevorderde materiële schade ten aanzien van de bodywarmer en het vest schatten op een bedrag van respectievelijk € 75,- en € 50,-. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de broek afwijzen, omdat niet voldoende is onderbouwd dat deze door het strafbare is beschadigd of onbruikbaar is geworden.
De rechtbank overweegt verder dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, indien de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast door het oplopen van lichamelijk letsel of dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat de benadeelde partij door verdachte in zijn gezicht is gesneden en hij daardoor letsel heeft opgelopen.
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is verder sprake, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten door de benadeelde partij voldoende concrete gegevens worden aangevoerd, waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Volgens de rechtbank is in dit geval op basis van de aard van het feit, de slachtofferverklaring en de e-mail van de psycholoog evident dat bij de benadeelde partij ook psychisch letsel is ontstaan. De hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden (dat hij PTSS-klachten heeft, verschillende emoties ervaart zoals woede, frustratie, angst en verdriet en blijvend littekens in zijn gezicht heeft, waardoor hij dagelijks aan het bewezenverklaarde feit wordt herinnerd) en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 4.997,86 bestaande uit € 997,86 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 4.997,86 te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, wordt vervangende gijzeling opgelegd voor de duur van 59 dagen.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie I-respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressieregulatie. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
1. STK Mes (Omschrijving: G6035682, Blauw, merk: Stanleymes).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 4.997,86 (vierduizendnegenhonderdzevenennegentig euro en zesentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 maart 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, bestaande uit € 997,86 (negenhonderdzevenennegentig euro en zesentachtig eurocent) aan materiële schade en € 4.000,- (vierduizend euro) aan immateriële schade.
Wijst de vordering voor het overige aan materiële schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige aan immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 4.997,86 (vierduizendnegenhonderdzevenennegentig euro en zesentachtig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 maart 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 59 (negenenvijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. S.F. Coskun en M.E. Niemeijer, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 januari 2022.