4.3.1.
Feit 1
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of verdachte de in de woning aangetroffen drugs ‘aanwezig heeft gehad’. Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. Niet is vereist dat de drugs zijn eigendom waren.
Verdachte heeft bij het verhoor bij de politie op 2 maart 2021 verklaard dat hij sinds een paar weken in de woning verbleef, dat hij gebruik maakte van slaapkamer 2 en dat hij wel eens heeft gezien dat er wiet in zijn kamer lag. De rechtbank leidt uit die verklaring af dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep in slaapkamer 2. Ten aanzien van slaapkamer 1 overweegt de rechtbank als volgt. De politie heeft geverbaliseerd dat zij buiten al een sterke hennepgeur roken en dat buurtbewoners hebben verklaard dat zij continu een hennepgeur waarnamen. Verdachte wilde de verbalisanten in eerste instantie niet binnen laten toen zij voor de deur stonden. Pas na een half uur liet hij hen binnen. Toen de politie zoekend rondkeek in de woning, trapte verdachte in beide slaapkamers lades van kasten dicht, kennelijk met de bedoeling de daarin opgeslagen hennep aan het zicht van de verbalisanten te onttrekken. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de hennep die in slaapkamer 1 is aangetroffen.
Vervolgens rijst de vraag of verdachte ook beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs. Verdachte verbleef ten tijde van de doorzoeking in een woning waarin een hoeveelheid softdrugs met een aanzienlijke straatwaarde opgeslagen was. Verdachte probeerde de politie buiten de woning te houden en trapte, terwijl de politie rondkeek in de woning, lades met daarin hennep dicht. Verdachte heeft verklaard dat hij reeds enkele weken in de woning verbleef. Uit voorgenoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte beschikkingsmacht had over de in de woning aangetroffen hennep. De rechtbank acht bewezen dat verdachte die hennep voorhanden had en gaat daarbij uit van een hoeveelheid van 11,3 kilo aan zakken hennep en 248,5 gram aan pinpacks en pinwoods. Van het onderdeel medeplegen zal verdachte partieel worden vrijgesproken. De rechtbank kan uit het dossier niet afleiden dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met een of meer anderen.
4.3.2.
Feit 2
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte het in de woning aangetroffen geld voorhanden heeft gehad. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of het geld van misdrijf afkomstig is.
In de woonkamer is een bedrag van 6.970 euro aangetroffen en in slaapkamer 1 een bedrag van 3.000 euro. Verder zijn in slaapkamer 2 een bedrag van 1.360 euro en diverse buitenlandse valuta aangetroffen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte beschikkingsmacht had over het geld dat in slaapkamer 1 is aangetroffen. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte het geld dat in de woonkamer en in slaapkamer 2 is aangetroffen voorhanden heeft gehad, nu verdachte tijdens zijn verblijf in de woning gebruik maakte van de woonkamer en van slaapkamer 2 en hij heeft verklaard dat het geld dat in slaapkamer 2 is aangetroffen van hem is.
Vervolgens rijst de vraag of het geld dat in de woonkamer en slaapkamer 2 is aangetroffen, van misdrijf afkomstig is. In dit kader is het volgende van belang.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier het geld niet direct in verband kan worden gebracht met een specifiek gepleegd misdrijf. De rechtbank zal daarom een toetsingskader hanteren dat uit vaste rechtspraak volgt. Witwassen kan pas bewezen worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen.1
Allereerst moet worden vastgesteld of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Toepassing toetsingskader
De rechtbank is van oordeel dat er zowel ten aanzien van het geld dat is aangetroffen in slaapkamer 2 als het geld dat is aangetroffen in de woonkamer een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond. Het gaat immers om aanzienlijke geldbedragen die zijn aangetroffen in een woning waarin handelsvoorraden hennep, een vacumeermachine en een weegschaal lagen. Het geld in de woonkamer was bovendien gebundeld en in plastic verpakt.
Over de herkomst van het geld dat in slaapkamer 2 is aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat hij dit van zijn vader heeft geleend en dat het bestemd is voor zijn werk als personal shopper. Hij heeft verklaard dat hij voor zijn werk naar steden in het buitenland reist om kleding op te kopen en deze in Londen weer te verkopen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen om deze verklaring van verdachte te verifiëren. Nu dit is nagelaten, kan niet worden gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het geldbedrag van 6.970 euro dat in de woonkamer is aangetroffen, heeft verdachte geen verklaring afgelegd en daarmee het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen dus niet weerlegd. Concluderend kan het niet anders dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het geldbedrag van 6.970 euro heeft witgewassen. Van het onderdeel medeplegen wordt verdachte vrijgesproken, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat hij nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt.