vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer vordering tul: 13.281345.19
Parketnummer: 13.342149.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Parketnummer: 13/342149-21
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/281345-19
Datum uitspraak: 2 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [naam PI] .
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is onder 1 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 oktober 2021 heeft schuldig gemaakt aan brandstichting van een scooter, waardoor gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was.
Subsidiair zijn deze handelingen ten laste gelegd als vernieling.
Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij op 22 december 2021 ongeveer 1,25 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 oktober 2021 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht aan een scooter, merk BTC met het kenteken [kenteken] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een doek, besprenkeld met benzine, bij de vulopening van de benzinetank van die scooter neergelegd en gestopt en vervolgens dat doek met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan die scooter geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
op 22 december 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,25 gram, cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
10 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 21 februari 2022 op de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-281345-19. Bij dat onherroepelijk geworden vonnis van 11 maart 2020 van de politierechter, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot één maand niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Daarnaast bevindt zich bij de stukken een brief waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Om die reden zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel gelasten.
12 Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, primair
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 590,52 (vijfhonderdnegentig euro en tweeënvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat € 590,52 (vijfhonderdnegentig euro en tweeënvijftig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] . Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 11 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 11 maart 2020, namelijk 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2022.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.