8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich over een periode van bijna viereneenhalf jaar structureel schuldig gemaakt aan belastingfraude, door opzettelijk onjuiste belastingaangiftes te doen. Daarnaast heeft verdachte zich over een periode van bijna vijfeneenhalf jaar meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk onjuist doen van zijn eigen belastingaangifte. Verdachte heeft de Belastingdienst hierdoor ernstig benadeeld. Niet alleen door de belasting die is misgelopen, maar ook door de inspanning die de Belastingdienst heeft moeten doen om de onjuiste aangiftes te corrigeren.
Voortgezette handeling
De rechtbank is van oordeel dat wat met betrekking tot feit 1 cumulatief/alternatief ten laste is gelegd sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het doen van de aangifte met behulp van de valse aangifte is immers aan te merken als het gebruik maken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid is gepleegd. De rechtbank zal om die reden slechts één strafbepaling toepassen.
Benadelingsbedrag
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte als medepleger betrokken was bij het opmaken en indienen van in totaal 40 onjuiste aangiftes van anderen. Het daarmee samenhangende nadeel voor de Belastingdienst bedraagt in totaal € 66.829,-. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte wordt verweten op soortgelijke wijze te hebben bijgedragen aan het indienen van in totaal 443 aangiften, te weten alle aangiftes die op basis van de blauwdruk kunnen worden gekoppeld aan verdachte en waarbij de Belastingdienst correcties heeft doorgevoerd. De rechtbank vindt echter dat het dossier onvoldoende informatie bevat over deze aangiftes om daarmee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. Dat is anders met betrekking tot de vijftien aangiftes van belastingplichtigen ten aanzien van wie het dossier gespreksverslagen met de Belastingdienst bevat. Uit deze gespreksverslagen komt eenzelfde modus operandi naar voren als bij de veertig aangiften van de belastingplichtigen die wel zijn opgenomen op de tenlastelegging. De rechtbank ziet voldoende aanleiding om ook de benadeling die samenhangt met deze vijftien onjuiste aangiftes die, zo begrijpt de rechtbank, uit efficiency overwegingen buiten de selectie zijn gevallen, mee te laten wegen bij het bepalen van de strafmaat. Het totale benadelingsbedrag door onjuiste belastingaangiften van anderen komt dan op € 83.283. Daarnaast is de Belastingdienst door het doen van onjuiste aangiftes door verdachte zelf nog eens voor € 25.390,- benadeeld.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, hebben de rechtbanken oriëntatiepunten opgesteld. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de hoogte van het benadelingsbedrag. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank uit gaat van een totaal benadelingsbedrag van ruim € 108.000,-. Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden, dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 maart 2022. Hieruit blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor strafbare feiten waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de straf.
Overschrijding redelijke termijn
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat de feiten dateren uit de periode van 2013 tot en met 2017 en 2018 en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij kan gedacht worden aan de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn advocaat op het procesverloop en de manier waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Op 30 mei 2018 is verdachte in deze zaak inverzekering gesteld. De rechtbank stelt vast dat vanaf deze datum de redelijke termijn is gaan lopen. Dit betekent dat de zaak, als zich geen bijzonderheden zouden voordoen, op 30 mei 2020 afgerond had moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat de omvang en complexiteit van de zaak niet zodanig zijn dat een extra vertraging gerechtvaardigd is geweest. Er is daarom sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twee jaren.
Strafmaat
Hoewel de ernst van het bewezenverklaarde op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, ziet de rechtbank in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding een minder zware strafmodaliteit te kiezen. De rechtbank vindt wel dat een behoorlijke straf in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op zijn plaats is.
De rechtbank veroordeelt verdachte daarom tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. Daarbij dient de voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden weer de fout in te gaan.
Beroepsverbod
Gelet op het feit dat verdachte jarenlang meermalen onjuiste aangiften heeft ingediend bij de Belastingdienst en op de terechtzitting heeft verklaard dat hij een Wft-module probeert te behalen om als belastingadviseur te kunnen gaan werken, acht de rechtbank de kans op herhaling zeer groot. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om, naast eerder genoemde straf, een beroepsverbod op te leggen voor de duur van drie jaren.