RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/267189-21
Datum uitspraak: 21 juli 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat
1.
door zijn schuld op 12 juni 2021 te Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, door, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, met een door hem bestuurde bromfiets waar het slachtoffer achterop zat, tegen geparkeerde auto’s en een bouwcontainer aan te rijden, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
2.
hij zich op 12 juni 2021 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een bromfiets na gebruik van een meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol;
3.
hij zich op 12 juni 2021 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een bromfiets terwijl hij wist (of redelijkerwijs moest weten) dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht. Deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
4 Waardering van het bewijs
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte is op zijn bromfiets gaan rijden nadat hij heel veel alcohol had gedronken. Als gevolg hiervan reed verdachte slingerend over de weg en is hij tegen geparkeerde auto’s en een container aangereden. Bovendien beschikte hij niet over een geldig rijbewijs. Dit alles maakt dat kan worden bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. Het slachtoffer heeft door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ook de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard. Ten aanzien van feit 3 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat ‘ongeldigheid van rechtswege’ moet worden geïnterpreteerd als een specifieke invulling van het algemene begrip ‘ongeldig verklaard’.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde bepleit.
Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte onder invloed van alcohol zijn scooter heeft bestuurd, maar er zijn geen gegevens waaruit blijkt dat hij ook nog andere verkeersfouten heeft gemaakt waardoor het ongeval is veroorzaakt. Daarnaast is niet aangetoond dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Een medische onderbouwing daarvoor is achterwege gebleven, en de verwondingen zijn ook niet zodanig dat deze overduidelijk zwaar lichamelijk letsel opleveren. De enkele verklaring ter zitting van het slachtoffer over welke gevolgen het ongeluk voor haar hebben gehad, is daarvoor onvoldoende. Aan de kaak zijn alleen kleine chirurgische ingrepen verricht, en over de genezingsduur is geen professioneel oordeel bekend.
Ook voor feit 3 dient (in afwijking van de pleitnota) vrijspraak te volgen, omdat uit het dossier niet blijkt dat het rijbewijs ongeldig is verklaard.
Wat betreft de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.1
De rechtbank is van oordeel dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is, omdat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest.
Op 12 juni 2021 was verdachte samen met [slachtoffer] uit in het centrum van Amsterdam. Verdachte had naar eigen zeggen alcohol gedronken, maar hij weet niet meer hoeveel. Vervolgens is hij op de bromfiets gestapt en , zoals hij ter terechtzitting ook heeft bekend, met [slachtoffer] als passagier, naar huis gaan rijden. Aangekomen op de Willemsparkweg is verdachte zo gaan slingeren dat hij drie aan de rechterzijde van de weg geparkeerde auto’s heeft geraakt. Vervolgens is hij de controle over de bromfiets volledig verloren en is hij tegen een eveneens aan de rechterkant van de weg geplaatste bouwcontainer aangereden. Als gevolg van deze botsing is [slachtoffer] van de bromfiets afgeslingerd en heeft zij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit een ademonderzoek, uitgevoerd bij verdachte kort na het ongeval, bleek dat het alcoholgehalte van de adem van verdachte 995 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte meerdere verkeersfouten heeft begaan.
Vaststaat dat verdachte veel te veel alcohol had gedronken voordat hij op de bromfiets stapte en met het slachtoffer achterop richting huis is gereden. Het alcoholgehalte bij verdachte bedroeg ruim vier keer meer dan de voor bestuurders toegestane hoeveelheid.
Ook volgt uit het dossier dat verdachte bij het rijden op de bromfiets zijn aandacht onvoldoende op de vóór hem liggende weg en de omgeving daarvan heeft gehouden. Op de Willemsparkweg is verdachte immers zodanig gaan slingeren dat de bestuurder van een achter hem rijdende tram, getuige [getuige 1] , het niet verantwoord achtte om verdachte op dat moment in te halen. Doordat hij zo slingerde, heeft verdachte een aantal aan de zijkant van de Willemsparkweg, in het daarvoor bestemde weggedeelte, geparkeerde auto’s geraakt. Als hij gewoon rechtdoor was blijven rijden, hadden deze auto’s geen enkele belemmering voor hem gevormd. Dat geldt ook voor de bouwcontainer waar verdachte vervolgens tegenaan is gereden en als gevolg waarvan hij met de bromfiets ten val is gekomen. Ook deze bouwcontainer was naast de weg in een parkeervak geplaatst.
Letsel
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat het letsel van het slachtoffer [slachtoffer] aan te merken is als zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer is na het ongeval met een ambulance naar het VU medisch centrum vervoerd, waar zij twee dagen op de afdeling neurologie heeft moeten verblijven. Uit de daar opgemaakte medische verklaring blijkt dat het slachtoffer als gevolg van het ongeval breuken van de kaak, een hersenschudding en een forse vleeswond aan het been heeft opgelopen. Dit is op zich letsel dat, afhankelijk van het genezingsproces, als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De rechtbank betreurt het dat er geen nadere medische informatie over het verloop van het genezingsproces in het dossier voorhanden is, maar uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting, waar zij als getuige is gehoord, blijkt dat zij ook nu, ruim een jaar na het ongeval, nog met de gevolgen daarvan wordt geconfronteerd. Zij is nog dagelijks bezig met haar revalidatie en staat onder behandeling van een neuropsycholoog, een ergotherapeut, een kaakfysiotherapeut en een logopedist en volgt diverse therapieën. Verder moet zij elke drie maanden naar de tandarts. De kaakbreuken waren weliswaar zes weken na het ongeval genezen, maar hadden ook een blijvende scheefstand van de kaak tot gevolg. Het slachtoffer ondervindt ten gevolge daarvan nog veel pijn en hinder bij het spreken en eten. Neuropsychologische klachten maken dat zij nog maar beperkt belastbaar is. Zij ondervindt klachten in de werking van haar geheugen en kan zich minder goed focussen. Het slachtoffer werkt inmiddels weer acht uur per week, waar zij vóór het ongeval 32 uur per week werkte. Het is medisch gezien nog niet duidelijk wat het eindstadium van haar situatie zal zijn. De rechtbank ziet er, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, geen beletsel in de informatie die het slachtoffer als getuige heeft verstrekt, naast de medische informatie uit het dossier, te betrekken bij haar oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, en is derhalve van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn schuld te wijten is. De rechtbank ziet onvoldoende grond om het verkeersgedrag als zeer onvoorzichtig te bestempelen, zoals de officier van justitie, zonder nadere toelichting overigens, heeft betoogd.
Feit 3
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 3 ten laste gelegde feit. Uit het dossier volgt dat het rijbewijs van verdachte voor de categorie AM van rechtswege ongeldig is geworden op grond van art. 123b WVW, maar niet dat het rijbewijs voor de categorie AM ongeldig is verklaard zoals ten laste is gelegd.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 12 juni 2021 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmee rijdende over de Willemsparkweg, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken van de kaak een hersenschudding en een forse vleeswond aan het been, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Willemsparkweg, komende uit de richting van de Van Baerlestraat, en gaande in de richting van de Jacob Obrechtstraat,
verdachte heeft slingerend over de Willemsparkweg gereden,
verdachte heeft niet op het voor hem gelegen weggedeelte van die Willemsparkweg en het overige verkeer en de omgeving gelet,
verdachte is tegen geparkeerde auto’s aangereden en vervolgens tegen een bouwcontainer aangereden en heeft aldus de controle over zijn motorrijtuig verloren, waardoor voornoemde [slachtoffer] , die zich achterop de bromfiets bevond, van de bromfiets is geslingerd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
op 12 juni 2021 te Amsterdam als bestuurder van een bromfiets, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 995 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 Motivering van de straffen en maatregelen
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, en (gekoppeld aan feit 1 primair) een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (OBM) voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd die het rijbewijs al ingehouden is geweest.
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring een taakstraf van 240 uur, waarvan 120 uur voorwaardelijk, met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafmodaliteit zou zijn. Verdachte heeft een eigen bedrijf. Als hij gedetineerd zou raken, zou dit het faillissement van zijn bedrijf betekenen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte is op zijn bromfiets gaan rijden nadat hij zodanig veel alcohol had gedronken dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Door zo veel te drinken en zich daarna op een bromfiets in het verkeer te begeven, heeft hij de kans op een ongeval zeer vergroot. Mede als gevolg hiervan is verdachte zo gaan slingeren dat hij geparkeerde auto’s heeft geschampt en uiteindelijk tegen een bouwcontainer is aangereden waardoor [slachtoffer] , die bij verdachte achterop de bromfiets zat, van de bromfiets is geslingerd De rechtbank rekent dit rijgedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de gevolgen van het ongeval, zoals ook gebleken is uit haar ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Een langdurige revalidatie volgde en zij is ook nu nog zeer beperkt in haar bezigheden en belastbaarheid. Naast de fysieke problemen heeft het ongeval voor het slachtoffer ook psychische gevolgen gehad, in de vorm van problemen met haar geheugen, concentratie en het moeizaam kunnen verwerken van prikkels. =
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 2 juni 2022, in het verleden al meermalen voor rijden onder invloed is veroordeeld en daarvoor een strafbeschikking heeft gehad.
Desondanks heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer opnieuw ernstig veronachtzaamd. Zowel zijn opstelling ter terechtzitting als zijn gedrag zoals dat uit het dossier naar voren komt, geven het beeld van een verdachte die zich aan de verkeersregels maar weinig gelegen laat liggen. De rechtbank acht het gevaar voor herhaling bovengemiddeld hoog.
Tekenend is in dit geval ook dat verdachte, hoewel hem al in augustus 2020 was meegedeeld dat hij opnieuw examen moest doen voor zijn rijbewijs, categorie BT, hij hiervoor tot op heden geen stappen heeft ondernomen. Ook heeft hij zich aanvankelijk onverschillig getoond voor de gevolgen voor het slachtoffer en heeft hij zich uitsluitend bekommerd om mogelijke strafrechtelijke gevolgen die het ongeval voor hemzelf zouden kunnen hebben.
Voor wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar straffen die voor soortgelijke gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarbij de rechtbank, gelet op de persoon van verdachte en ter voorkoming van recidive, aanleiding ziet een andere strafmodaliteit te kiezen. . Dit maakt dat zij, anders dan de officier van justitie heeft geëist, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen. Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan, acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een forse taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De voorwaardelijke straf strekt er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.
Daarnaast acht de rechtbank (voor beide bewezen verklaarde feiten) ook een OBM van een aanzienlijke duur noodzakelijk.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en
- 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Met betrekking tot feit 1 primair en feit 2:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 220 (tweehonderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 110 (honderdtien) dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzegt verdachte terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 2 (twee) jaren.
Ontzegt verdachte terzake van het onder 2 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 9 (negen) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2022.
De voorzitter is buiten staat
het vonnis te ondertekenen.