Overwegingen
Achtergrond en besluitvorming
1. Op 7 mei 2020 heeft verweerder een omgevingsvergunning geweigerd voor het vergroten van de winkelruimte op de begane grond door middel van een aanbouw aan de achtergevel, voorzien van een sedumdak van het gebouw op de [locatie] in Amsterdam. Verweerder heeft de afwijzing, contrair aan het advies van de bezwaarcommissie, in bezwaar gehandhaafd.
2. Voor de locatie van het project gelden de bestemmingsplannen `Oude West' en het `Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West, Amsterdam Deel 1'. De grond waarop het project is gelegen is bestemd als `Centrumdoeleinden' (artikel 3) en `Tuinen en erven' (artikel 9). Medewerking aan het project kan alleen worden verleend met gebruikmaking
van de afwijkingsbevoegdheid op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met artikel 4, lid 1 van bijlage II van het Bor (de zogenaamde ‘kruimelregeling). Verweerder heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het project in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
3. Eiser is het oneens met de afwijzing. Hij stelt onder meer dat het college het advies van de bezwaarcommissie had moeten volgen om de omgevingsvergunning te verlenen. Verder stelt eiser dat verweerder procedurele fouten heeft gemaakt bij het nemen van een contraire beslissing en tot slot vindt eiser dat verweerder bevooroordeeld is.
4. De rechtbank zal eerst de procedurele gronden behandelen. Eiser stelt dat verweerder het besluit onbevoegd heeft genomen en dat het besluit in strijd is genomen met artikel 4.11 (Contrair adviesprocedure) van de Regeling bezwaar en beroep.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het verweerschrift en op de zitting heeft verweerder de mandatering van de beslisbevoegdheid en de procedure omtrent contraire beslissingen toegelicht. Verweerder heeft verwezen naar de publicatie van het algemeen mandaatbesluit stadsdeel West en de gepubliceerde besluitenlijst van 18 januari 2022. Verweerder heeft er verder op gewezen dat RVE-manager Juridisch Bureau, thans de directeur van het Juridisch Bureau, de heer [persoon] , het mandaat heeft en bevoegd is om het briefbesluit voor de beslissing op bezwaar namens het college te ondertekenen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd hoe de mandatering wordt ingevuld en hoe er in de praktijk invulling wordt gegeven aan de regelgeving over contraire besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen of dat niet is voldaan aan de regelgeving.
6. Eiser heeft verder gewezen op een mail uit de door verweerder overgelegde stukken van ambtenaar [naam] . Eiser verbindt aan deze mail de conclusie dat verweerder vooringenomen is. De rechtbank deelt deze conclusie niet. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat de in de email genoemde omstandigheden geen weigeringsgronden voor de omgevingsvergunning betreffen. De rechtbank overweegt verder dat uit de mail niet zonder meer een negatief advies op de aanvraag is af te leiden.
7. Voor zover eiser het niet eens is niet de afwijzing van de omgevingsvergunning stelt de rechtbank voorop dat aan verweerder beleidsruimte toekomt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8. Verweerder heeft met de Uitvoeringsrichtlijn kruimelgevallen (hierna: de Uitvoeringsrichtlijn) vastgelegd hoe hij omgaat met zogenaamde kruimelgevallen. Uit dit beleid volgt dat in stadsdeel West het realiseren van een vergunningsvrije aanbouw in zijn maximale omvang als ongewenst wordt beschouwd1 en dat het volbouwen van binnentuinen moet worden tegengegaan ter bescherming van het groen. Omdat het project ziet op het volledig bebouwen van de binnentuin, verleent verweerder daar geen medewerking aan.
9. Eiser stelt dat sprake is van onevenredige gevolgen omdat de omringende binnentuinen volledig zijn volgebouwd. Het gevolg hiervan is dat regenwater weggepompt moet worden bij zijn kleine resterende terras. Volgens eiser is het volbouwen van dit laatste stukje binnentuin een oplossing voor het waterafvoerprobleem. Bovendien wil eiser een groendak (sedumdak) aanbrengen, ter behoud van de groenvoorziening. De bezwaarcommissie heeft om die reden in het advies van 28 oktober 2020 in overweging gegeven de hardheidsclausule van artikel 3.3 van de Uitvoeringsrichtlijn toe te passen om toch de vergunning te verlenen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, contrair aan het advies van de bezwaarcommissie, mocht besluiten om de hardheidsclausule niet toe te passen en de omgevingsvergunning blijvend te weigeren. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering. Verweerder heeft toegelicht dat hij handhavend optreedt tegen de illegale bebouwing in de binnentuinen van de aangrenzende panden. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat, hoewel dit een lang traject betreft, hij nog altijd vasthoudt aan het handhavend optreden tegen de buurpanden en dat het alsnog verlenen van de omgevingsvergunning deze procedure zou ondermijnen. Het toepassen van de hardheidsclausule zou namelijk tot een omgekeerd effect leiden: door het toestaan het project van eiser zou de legitimiteit van de handhaving van de aangrenzende panden worden ontnomen. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij de wateroverlast door middel van het project wil tegengaan overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit de enige goede optie is om de wateroverlast te bestrijden. Van een onevenredig nadelig effect van het besluit voor eiser is daarom geen sprake.
11. Het beroep is ongegrond, eiser krijgt dus geen gelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.