RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2022 in de zaak tussen
[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder,
(gemachtigde: mr. B.E. Zevenhuizen).
Procesverloop
In het besluit van 11 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd. Deze houdt in dat verzoeker binnen twaalf weken na verzenddatum van dit besluit een container1 die is geplaatst bij verzoekers woonark aan de [adres] in Amsterdam, moet verwijderen en verwijderd dient te houden Als verzoeker niet aan de last voldoet, verbeurt hij (éénmalig) een dwangsom van € 5.000,-.
In het besluit van 25 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld2. Verder heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend die ertoe strekt dat de opgelegde last onder dwangsom wordt geschorst totdat uitspraak is gedaan op het beroep.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 27 juli 2022. Verzoeker was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [persoon] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
- wijst het verzoek toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat op het beroep van verzoeker is beslist;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoeker is eigenaar van de woonark aan de [adres] in Amsterdam. De container waar het nu om gaat, staat er sinds 1989. Aanvankelijk met een tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Sinds mei 1994 staat de container er zonder vergunning of vrijstelling.
3. Omdat verzoeker procedeert zonder beroepsmatige rechtsbijstand en hij op de zitting heeft toegelicht dat hij zich niet heeft voorbereid op een mogelijke afdoening van het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, doet de voorzieningenrechter alleen uitspraak op het verzoek. Verzoeker heeft zo nog de gelegenheid nader juridisch advies in te winnen voor de behandeling van het beroep in zijn zaak.
4. Bij de beoordeling in deze zaak heeft de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit, afgewogen tegen het belang van verweerder bij handhaving daarvan. Bij die afweging weegt het belang van verzoeker zwaarder dan het belang van verweerder. Doorslaggevend daarbij is dat de container er al meer dan 30 jaar staat en dat verweerder sinds mei 1994, het tijdstip waarop de vrijstelling op grond van de Wro verliep, niet handhavend heeft opgetreden en de container al die jaren heeft gedoogd. Verder zijn er geen belangen van derden in het geding, behalve de door verweerder gestelde belangen van wandelaars en passagiers op de pont. De voorzieningenrechter ziet dan ook niet in waarom verweerder de behandeling van het beroep van verzoeker niet kan afwachten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier, op 27 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzondn aan partijen op: