vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/719730 / KG ZA 22-593 HH/TF
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2022
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 14 juli 2022,
advocaat mr. A. Taheri-Bhajan te Rotterdam,
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. Jagt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Bank worden genoemd.
2 De feiten
2.1.
[eiseres] drijft volgens het Uittreksel van de Kamer van Koophandel van 5 juli 2022 via internet detailhandel in non food (consumenten) artikelen. De onderneming is op 11 mei 2021 opgericht door [naam oprichter] . [naam 1] heeft in april 2022 de zaak overgenomen. Volgens het Uittreksel is hij op 7 maart 2022 bestuurder geworden. De definitieve aandelenoverdracht heeft volgens het Uittreksel op 17 juni 2022 plaatsgevonden.
2.2.
Bij brief van 12 mei 2022 heeft de Bank aan [eiseres] meegedeeld, dat in het kader van het lopende klantonderzoek de bank beperkende maatregelen heeft getroffen op haar zakelijke betaalrekening met nummer [nummer] (hierna de bankrekening) en vanwege aangetroffen integriteitsrisico’s deze heeft geblokkeerd. De Bank heeft [eiseres] daarnaast verzocht in geval van uitgaande betalingen deze te onderbouwen, waarna een risicobeoordeling kan worden gemaakt en uitbetaling kan volgen.
2.3.
In een brief van 16 mei 2022 heeft de Bank [eiseres] in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) om informatie gevraagd. De Bank stelt in de brief dat zij heeft geconstateerd dat de bankrekening sinds 5 april 2022 actiever in gebruik is genomen en dat uit de systemen volgt dat in de periode tussen 5 april 2022 en 11 mei 2022 voor een bedrag van ongeveer € 5 miljoen aan betalingen zijn ontvangen en voor een bedrag van ongeveer € 4,5 miljoen aan betalingen zijn gedaan. De Bank heeft voorts geconstateerd dat het grootste deel van de betalingen afkomstig zijn van Rho Delta Advanced Consumer Products B.V. (ruim € 4.2 miljoen in 28 transacties) en GSMPlus B.V. (€ 748.798,00 in 11 transacties) en dat van het overgemaakte bedrag ruim € 2,5 miljoen (in 30 transacties) naar Jamabus B.V. is gegaan en ruim € 2,1 miljoen (in 28 transacties) naar Lindeborg Unlimited B.V. De Bank heeft vervolgens vragen gesteld om de transacties te kunnen doorgronden (onder andere over de bedrijfsactiviteiten van [eiseres] , haar handelspartners, haar startkapitaal en marges), almede over de onder 2.1 vermelde bestuurswijziging bij de Kamer van Koophandel.
2.4.
Bij e-mail van 20 mei 2022 heeft [eiseres] de Bank verzocht een toelichting te geven op de blokkade van de bankrekening en deze op te heffen. [eiseres] heeft daarnaast een kort geding procedure aangezegd.
2.5.
In een brief van 25 mei 2022 heeft de Bank aan [eiseres]
– samengevat – meegedeeld dat zij geen zicht heeft op haar bedrijfsactiviteiten en dat wordt vermoed dat sprake is van BTW-(carrousel)fraude en dat de Bank zich genoodzaakt voelt de blokkade in stand te houden.
2.6.
In een brief van 30 mei 2022 is [eiseres] onder verwijzing naar producties ingegaan op de vragen van de Bank. Zij heeft – samengevat – geschreven dat zij handelt in telefoonaccessoires, tot op heden vooral in Airpods. [eiseres] heeft verder te kennen gegeven dat zij van leveranciers een aanbod krijgt van beschikbare producten. Zodra [eiseres] een koper heeft gevonden voor deze producten dan accordeert zij de afname en worden de producten aan haar geleverd. Na ontvangst wordt aan de afnemer geleverd en krijgt [eiseres] betaald, waarna [eiseres] de leverancier betaalt. Verder heeft [eiseres] informatie gegeven over haar leveranciers.
2.7.
Partijen hebben daarna gecorrespondeerd over de wijze van aanleveren van de onder 2.6 voormelde producties. Op 2 juni 2022 heeft [eiseres] middels zeven e-mails de producties aan de bank toegezonden.
2.8.
Na een schriftelijke sommatie op 9 juni 2022 van [eiseres] aan de Bank om de blokkade op de bankrekening op te heffen, heeft de Bank dezelfde dag in een brief aan [eiseres] meegedeeld dat zij de beperkende maatregelen niet opheft en heeft zij een aantal nieuwe vragen gesteld.
2.9.
[eiseres] heeft de relatie met de Bank per e-mail van 10 juni 2022 opgezegd en per direct beëindigd. Zij heeft de Bank verzocht om haar tegoed over te maken op haar Litouwse bankrekening. Verder heeft [eiseres] een juridische procedure aangekondigd als de Bank hiermee in gebreke blijft.
2.10.
Bij e-mail van 15 juni 2022 heeft de Bank aan [eiseres] meegedeeld dat zij niet aan het verzoek tot overmaking van het saldo zal voldoen en de gelden onder zich houdt tot (i) haar Wwft onderzoek volledig is afgerond en haar vermoedens ongegrond blijken, dan wel (ii) zij hiertoe door de voorzieningenrechter wordt bevolen.
2.11.
In een brief van 24 juni 2022 heeft de Bank [eiseres] verzocht vóór
1 juli 2022 de vragen in haar brief van 9 juni 2022 te beantwoorden en gevraagde documentatie toe te sturen. In haar brief staat een toelichting over de handhaving van de beperkende maatregelen die als volgt luidt:
“ Wij hebben uw cliënte in eerdere contactmoment kenbaar gemaakt dat de Bank risico’s ziet in het
transactieverkeer van cliënte. Wij zien dat uw cliënte in de periode 5 april 2022 tot en met 11 mei 2022 totaal van EUR 5.000.427,- EUR aan inkomende betalingen op de ondernemersrekening ontvangt. Gelijktijdig wordt geconstateerd dat uw cliënte in diezelfde periode voor een totaalbedrag van EUR 4.721.241,0 aan uitgaande transacties verricht. Dit betreft een significante toename in inkomsten en uitgaven, aangezien uw cliënte tot aan 5 april 2022 in totaal EUR 136,78 ontvangt in vier transacties en EUR 100,97 uitgeeft in acht transacties.
In de periode vanaf 5 april 2022 zijn de inkomende betalingen uitsluitend afkomstig van twee partijen. Daarbij zien wij in de bovengenoemde periode een wederkerend patroon terug waarbij inkomende transacties binnen een periode van 25 uur in soortgelijke hoeveelheden worden overgeboekt naar twee partijen.
Tevens herleiden we uit de gegevens van het KvK dat de geregistreerde bedrijfsactiviteiten en
bijbehorende SBI-codes van [eiseres] BV vanaf het moment van oprichting diverse malen gewijzigd zijn. Daarnaast blijkt uit de gegevens van het KvK dat de heer [naam 1] is aangetreden als bestuurder op 7 maart 2022, terwijl de heer Ferrero op 4 april 2022 is uitgetreden als bestuurder. Kort hierna verandert het transactiepatroon zoals hierboven beschreven. De UBO bleef ongewijzigd tot
17 juni 2022. Vanaf 17 juni 2022 is de heer [naam 1] enig aandeelhouder en bestuurder.
Zoals u eerder uitgelegd, zijn bovengenoemde kenmerken in overeenstemming met hetgeen wij aantreffen in een BTW-carrousel en wekt vermoedens dat ook in deze situatie sprake is van BTW-(carrousel)fraude.”
De Bank heeft vervolgens geschreven dat de door [eiseres] gegeven antwoorden haar vermoeden van BTW-(carrousel)fraude niet hebben weerlegd. Zij stelt dat de gegeven informatie onvoldoende is en dat er vervolgvragen zijn.
Aanvullend heeft de Bank bijvoorbeeld nog een vraag 30 gesteld over de verplaatsing van de onderneming van Cuijk naar Hellevoetsluis die uit de gegevens van de Kamer van Koophandel zou blijken en verzocht om documentatie over de beëindiging van de huurovereenkomst.
2.12.
Bij e-mail van 28 juni 2022 heeft [eiseres] aan de Bank meegedeeld dat de bankrelatie inmiddels is beëindigd en dat intern zal worden besproken hoe [eiseres] verder wil gaan.
2.13.
De bank heeft vanaf het moment dat de bankrekening van [eiseres] is geblokkeerd de door [eiseres] voor betaling aangeboden opdrachten voldaan. Een opdracht ingepland voor 31 mei 2022, zijnde een betaling van € 2.706,00 aan [naam 1] met de omschrijving “Loon Mei” heeft zij vanwege het ontbreken van een loonstrook afgekeurd.
2.14.
Thans staat er een bedrag van € 259.188,49 op de geblokkeerde bankrekening.
4 De beoordeling
4.1.
[eiseres] heeft de klantrelatie met de Bank beëindigd en wil uitbetaling van het geblokkeerde banksaldo. Het gaat om een restantsaldo van € 259.188,49, dat de Bank vanaf 11 mei 2022 op de bankrekening geblokkeerd houdt, ook nadat [eiseres] de bankrelatie met de Bank op 10 juni 2022 had beëindigd.
4.2.
Uitgangspunt is dat rekeninghouders na beëindiging van de bankrelatie recht hebben op uitbetaling van hun resterende saldi. De bank heeft echter aangevoerd dat zij niet tot uitbetaling kan overgaan, omdat dit haar op grond van de antiwitwaswetgeving verboden is. Zij stelt dat het haar op grond van artikel 5 lid 1 Wwft niet is toegestaan transacties te verrichten nu het klantonderzoek naar [eiseres] door toedoen van [eiseres] , die de bankrelatie heeft opgezegd, niet
is afgerond en er ernstige verdenkingen bestaan. Uit de bevindingen tot dusver
blijkt immers van een groot aantal onregelmatigheden dat duidt op BTW-(carrousel)fraude, aldus de Bank. Er is sprake van een reëel, significant risico op witwassen en terrorismefinanciering. Gelet op alle feiten en omstandigheden riskeert de Bank bovendien strafrechtelijke vervolging voor schuldwitwassen, alsmede aansprakelijkstelling door derden in verband met haar bijzondere zorgplicht. Aldus steeds de Bank.
4.3.
[eiseres] ontkent betrokken te zijn bij dergelijke fraude en heeft betwist dat de Bank voldoende gronden heeft voor (het voortzetten van) de blokkering.
4.4.
Bij de beoordeling komt enerzijds gewicht toe aan de in artikel 2 lid 1 ABV neergelegde zorgplicht, op grond waarvan de Bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en daarbij naar beste vermogen met de belangen van [eiseres] rekening dient te houden.
4.5.
Anderzijds is [eiseres] ingevolge artikel 2 lid 2 ABV verplicht rekening te houden met de belangen van de Bank, die op haar beurt moet kunnen voldoen aan haar verplichtingen jegens toezichthouders op grond van onder meer de Wft (Wet financieel toezicht) en de Wwft. Op grond van het hiervoor genoemde artikel 5 Wwft is het de bank verboden is om transacties voor een cliënt te verrichten zolang het cliëntenonderzoek niet met succes kan worden voltooid.
4.6.
De Bank heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de redenen om te blokkeren nog steeds bestaan. De Bank heeft in april 2022 geconstateerd dat zeer ongebruikelijke (en zeer substantiële) transacties op de betaalrekening van [eiseres] plaatsvonden. In één maand tijd is ruim € 5 miljoen binnengekomen, waarbij binnenkomende transacties binnen een periode van 25 uur naar (telkens dezelfde twee) partijen werden doorgeboekt. Dit terwijl er verder geen betalingen werden gedaan die duiden op reguliere bedrijfsvoering. Het lijkt er sterk op dat [eiseres] op grote schaal gelden ‘rondpompt’. De Bank heeft dan ook terecht zeer sterke vermoedens dat sprake is van grootschalige BTW-(carrousel)fraude. Op dit moment gaat het erom dat [eiseres] geen bevredigende verklaring hiervoor heeft kunnen of willen geven. De daarover door de Bank bij brief van 24 juni 2022 gestelde (nadere) vragen heeft zij niet beantwoord. Thans speelt vooral de onzekerheid over de herkomst van het startkapitaal van [eiseres] en de aanzienlijke geldstromen. Nog steeds is daar onvoldoende informatie over verstrekt. Hoe kon [eiseres] vanuit het niets haar miljoenen business starten? Ook is onduidelijk wat het verdienmodel van [eiseres] is. Er zijn door [eiseres] facturen overgelegd en pakbonnen, maar het bewijs dat de accessoires daadwerkelijk aan afnemers wordt gestuurd, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat daadwerkelijk fysieke leveringen van goederen hebben plaatsgevonden. Voorts heeft [eiseres] ook niet aangetoond dat zij reguliere bedrijfskosten, zoals de huur van een bedrijfsruimte, personeel etc heeft. De door [eiseres] overgelegde salarisstroken van de heer [naam 1] en de huurovereenkomst bij Regus uit juni 2022 maken dat niet anders.
4.7.
Ten onrechte stelt [eiseres] dat nu zij de bankrelatie heeft beëindigd de Bank de regels van de Wwft of Wft niet meer van toepassing zouden zijn. De oorzaak van de opzegging van de bankrelatie door [eiseres] lijkt er immers juist in gelegen te zijn dat [eiseres] geen inzicht wil geven in haar activiteiten in het kader van het onderzoek door de Bank. Daarmee heeft [eiseres] zelf het onderzoek door de Bank gefrustreerd. De Bank heeft ter zitting benadrukt dat zij bij de opsporingsinstanties melding heeft gemaakt van haar bevindingen. Hoewel zij niet weet hoe het onderzoek verloopt, is zij vooralsnog van plan om in afwachting van de mogelijke verhaalsacties van de opsporingsinstanties de blokkade in stand te houden. Deze handelswijze wordt niet onredelijk geacht. De voorzieningenrechter volgt daarmee het standpunt van de Bank dat niet uitgesloten is dat als zij het saldo uitbetaalt op de Litouwse bankrekening van [eiseres] , dat zij zich daarmee schuldig maakt aan overtreding van artikel 5 lid 1 Wwft of (medeplichtigheid) aan schuldwitwassen of ander strafbaar handelen.
4.8.
Naar aanleiding van het standpunt van [eiseres] rijst wel de vraag naar de reikwijdte van de bevoegdheid van de Bank om op grond van de antiwitwaswetgeving na beëindiging van de bankrelatie dit soort maatregelen te handhaven en hoe dat moet worden gezien in het licht van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De Bank heeft namelijk zekerheidshalve, als de antiwitwaswetgeving onvoldoende steun biedt, een beroep gedaan op de onzekerheidsexceptie van artikel 6:37 BW, omdat volgens haar onduidelijk is aan wie het saldo op de bankrekening van [eiseres] toebehoort. Hierover zal de bodemrechter zich moeten buigen.
In dit geval is het echter nog geen twee maanden geleden dat de bankrelatie door [eiseres] is opgezegd, loopt er kennelijk een opsporingsonderzoek en kan niet worden gesproken van een blokkade die nodeloos voortduurt. Daarbij kan [eiseres] nog steeds betaalopdrachten aan de Bank toesturen die na goedkeuring worden betaald.
4.9.
Samenvattend betekent dit dat het in het kader van de verplichtingen van de Bank op grond van de Wwft, een mogelijk verhaalsrecht van derden en haar zorgplicht voorshands redelijk wordt geacht dat de Bank de blokkade handhaaft. Het spoedeisend belang van [eiseres] om bij uitkering van haar saldo verder te kunnen met haar bedrijf weegt hier niet tegenop.
4.10.
Dit betekent dat de Bank de relatie niet hoeft voort te zetten, dat zij de blokkade niet hoeft op te heffen en het restantsaldo vooralsnog niet hoeft terug te betalen aan [eiseres] . De vordering wordt afgewezen.
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat 1.016,00
Totaal € 1.692,00.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 163,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2022.1