vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/13/701248 / HA ZA 21-421
Vonnis van 24 augustus 2022
de rechtspersoon naar het recht van Griekenland
MACEDONIAN THRACE BREWERY S.A.,
gevestigd te Komotini, Griekenland
eiseres,
advocaat mr. M.H.J. van Maanen te 's-Gravenhage,
1. de naamloze vennootschap
HEINEKEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar het recht van Griekenland
ATHENIAN BREWERY S.A.,
gevestigd te Aigaleo, Attica, Griekenland
gedaagden,
advocaat mr. J.S. Kortmann te Amsterdam.
Eiseres zal hierna MTB en gedaagden zullen afzonderlijk Heineken en AB en tezamen Heineken c.s. genoemd worden.
2 De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 25 mei 2022 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank in 4.13. e.v. overwogen dat zij het voorshands nodig acht een deskundigenbericht in te winnen ten aanzien van art. 35 van de Griekse Mededingingswet (hierna: GCA) en dat zij het noodzakelijk acht zich te laten voorlichten door het Internationaal Juridisch Instituut (IJI). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de vraagstelling zoals door de rechtbank geformuleerd.
2.2.
Partijen hebben ingestemd met het vragen van inlichtingen aan het IJI en met de in het tussenvonnis geformuleerde vragen. Heineken c.s. heeft de rechtbank verzocht een aantal door haar geformuleerde vragen toe te voegen aan de in het tussenvonnis geformuleerde vragen. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien de eerste vraag, als in het tussenvonnis geformuleerd, aan te passen op de wijze als hierna in 3.1. weergegeven en de hierna in 3.1. onder 8. genoemde vraag toe te voegen. Voor het overige gaat de rechtbank aan het verzoek van Heineken c.s. voorbij en wordt nog slechts een enkele verduidelijking toegevoegd. Gelet op het netwerk van deskundigen en de toetsing die het IJI daarbij aanlegt, ziet de rechtbank geen aanleiding vooraf aan partijen voor te leggen welke externe deskundige het IJI eventueel wenst te raadplegen. Voor vertaling in het Grieks bestaat geen aanleiding. Zo nodig zorgt het IJI voor de communicatie met externe deskundige(n).
2.3.
De rechtbank ziet op dit moment, in overleg met het IJI, geen aanleiding te beslissen over de mogelijkheid van inschakeling van (derden-)deskundigen door het IJI.
2.4.
Op grond van artikel 10:2 van het Burgerlijk Wetboek moet de rechtbank het door de regels van internationaal privaatrecht aangewezen buitenlandse recht ambtshalve toepassen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de kosten van het onderzoek door het IJI ten laste van de ’s Rijks kas zullen komen.
2.5.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld de relevante rechtsbronnen aan het IJI toe te sturen zoals nader bepaald in het dictum. De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door het IJI. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3 De beslissing
De rechtbank
3.1.
verzoekt het Internationaal Juridisch Instituut (IJI),
R.J. Schimmelpennincklaan 20-22,
2517 JN Den Haag,
070-346 09 74,
www.iji.nl/nl,
info@iji.nl,
om schriftelijk rapport uit te brengen en daarin de volgende vragen te beantwoorden:
-
Wat is de betekenis van de ‘force of res judicata’ in art. 35 GCA naar Grieks recht? Is dit al dan niet een regel van formeel of materieel bewijsrecht?
-
Is de rechter op grond van de ‘force of res judicata’ in een civielrechtelijke zaak gebonden aan de feitenvaststelling door het HCC?
-
Zo ja, geldt dit ook voor de feitenvaststelling in een door het Hof van Beroep en de Council of State in stand gelaten c.q. bekrachtigde beschikking van het HCC?
-
Is de rechter op grond van de ‘force of res judicata’ gebonden aan de juridische kwalificatie door het HCC?
-
Zo ja, geldt dit ook voor de juridische kwalificatie in een door het Hof van Beroep en de Council of State in stand gelaten c.q. bekrachtigde beschikking van het HCC?
-
Wat is de bewijspositie van partijen in een civiele procedure als gevolg van art. 35 GCA?
-
In hoeverre is in een civiele procedure tegenbewijs mogelijk tegen een feitenvaststelling die op grond van art. 35 GCA ‘force of res judicata’ heeft?
-
Bestaat er een mogelijkheid of verplichting voor het Hof van Beroep en de Council of State om de gevolgde procedure bij het vaststellen van een inbreuk van mededingingsrecht te toetsen en zo ja, waarvan hangt dat af en welk gevolg heeft dat voor de ‘force of res judicata’? U wordt verzocht in het antwoord rekening te houden met de rechtspraak van het Gerecht van de EU (Qualcomm v Commission; ECLI:EU:T:2022:358).
-
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
verzoekt het IJI om binnen drie weken na de datum van deze beslissing een begroting van haar kosten en de voor haar onderzoek benodigde tijd aan de griffie van de rechtbank te sturen,
3.3.
bepaalt dat het IJI de begroting als goedgekeurd mag beschouwen, indien zij binnen twee weken nadien geen andersluidende reactie van de griffie heeft ontvangen,
3.4.
verzoekt het IJI om de griffie, tijdig op de hoogte te stellen van een dreigende overschrijding van de begroting,
3.5.
bepaalt dat de kosten van het onderzoek van het IJI ten laste komen van ’s Rijks kas,
3.6.
verzoekt het IJI om bij haar definitieve schriftelijk rapport een factuur te voegen met een specificatie van haar werkzaamheden (het aantal uren, het uurtarief en de overige kosten),
het onderzoek en het schriftelijk rapport
3.7.
draagt MTB op om een kopie van het complete procesdossier toe te sturen aan het IJI,
3.8.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan het IJI dienen te verschaffen indien zij daarom verzoekt,
3.9.
bepaalt dat partijen in de gelegenheid zijn om binnen twee weken na dit vonnis het IJI (met afschrift aan de wederpartij) de volgens hen relevante Griekse rechtsbronnen te sturen, waaronder in dit geval uitsluitend wordt verstaan: wetgeving, juridische literatuur en rechtspraak, doch geen andere rechtsbronnen (zoals nadere expert opinions),
3.10.
bepaalt dat het IJI een conceptrapport aan partijen zal toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken nadat het concept aan partijen is toegezonden daarover opmerkingen te maken en verzoeken te doen,
3.11.
bepaalt dat uit het definitieve rapport moet blijken of aan partijen de gelegenheid is geboden om opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en verzoekt het IJI om de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken en de reactie van het IJI daarop in het definitieve rapport te vermelden,
3.12.
verzoekt het IJI om haar definitieve rapport, ondertekend en in drievoud, (zo mogelijk) vóór 7 december 2022 aan de griffie van de rechtbank te sturen,
3.13.
bepaalt dat de griffie van de rechtbank een afschrift van dit vonnis zal toesturen aan het IJI,
3.14.
bepaalt dat de griffier na ontvangst van het definitieve rapport een afschrift daarvan aan partijen zal toesturen,
3.15.
bepaalt dat de zaak op de rol van 4 januari 2023 wordt geplaatst voor uitlating deskundigenbericht,
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. C.M.E. de Koning en mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.1