Overwegingen
1. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiseres opgelegd, omdat haar auto met kenteken [kenteken] op 16 september 2021 om 13.45 uur geparkeerd stond ter hoogte van de Jacob Obrechtstraat 46 in Amsterdam, terwijl daarvoor geen parkeerbelasting was betaald.
2. Eiseres vindt dat er sprake is van willekeur en van gewekt vertrouwen. Zij had geen parkeerbelasting betaald, maar mocht er op vertrouwen dat dat op dat moment ook niet hoefde.
3. De rechtbank geeft eiseres daarin geen gelijk en licht dat als volgt toe.
4. Eiseres heeft geparkeerd op een plek waar parkeerbelasting is verschuldigd. Uit de stukken die door eiseres en de heffingsambtenaar zijn overgelegd en de geldende regelgeving, blijkt dat zij moet beschikken over een Europese gehandicaptenparkeerkaart (EGK) en een parkeervergunning (verder ook: vergunning). Alleen dan mag zij parkeren zonder te betalen. Op het moment dat de bon werd opgelegd had eiseres geen parkeervergunning en geen EGK. Deze waren wel aangevraagd, maar nog niet verleend.
5. Aan de hand van de stukken stelt de rechtbank vast dat de geldigheid van de EGK en de parkeervergunning in mei 2021 zijn verlopen. Eiseres heeft verder aannemelijk gemaakt dat zij diezelfde maand al naar de gemeente is gegaan om verlenging van haar EGK te vragen. Dat zij toen ook heeft gemeld dat zij haar parkeervergunning wilde verlengen vindt de rechtbank ook geloofwaardig. Met de (enkele) aanvraag en de melding waren de EGK en de parkeervergunning echter nog niet daadwerkelijk verlengd. Dat is pas gebeurd op 17 september 2021, omdat eiseres niet eerder in persoon naar het loket kon komen. In de tussen gelegen periode mocht eiseres er niet op vertrouwen dat zij niet hoefde te betalen als zij parkeerde.
6. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt alleen als er een ondubbelzinnige toezegging is gedaan. In de brief van 13 april 2021 waar eiseres op wijst staat ‘Als u de vergunning wilt blijven gebruiken, dan moet u deze opnieuw aanvragen’. Dat betekent niet ondubbelzinnig dat de geldigheid alleen al wordt verlengd door de indiening van de aanvraag. Noch staat ondubbelzinnig in de brief van 3 september 2021, waar eiseres ook op wijst, dat haar EGK nog drie maanden geldig was. Uit de context van die brief blijkt dat het om een algemene voorwaarde gaat, dat een EGK nog drie maanden geldig moet zijn. Enige verwarring bij lezing van de brieven vindt de rechtbank wel te begrijpen, maar dat is iets anders dan een ondubbelzinnige toezegging. Bij zo een onduidelijkheid of verwarring ligt het op de weg van de betrokkene, in dit geval eiseres (of haar echtgenoot), om navraag te doen bij de heffingsambtenaar wat er precies wordt bedoeld.
7. Verder heeft eiseres nog gewezen op een brief van 19 mei 2016, waarin haar (oude) EGK is verlengd. In die brief staat met zoveel woorden dat de EGK recht geeft op een parkeervergunning en dat die parkeervergunning gratis is en door de gemeente zal worden geregeld. Deze brief laat onverlet dat een enkele aanvraag voor een vergunning nog geen verlenging van de geldigheid ervan is, zoals dat zich in de huidige situatie voor eiseres wreekt. Uit de eerder genoemde brief van 13 april 2021 blijkt bovendien dat een parkeervergunning inmiddels niet meer automatisch door de gemeente wordt geregeld.
8. Eiseres heeft zich op 15 september 2021, een dag vóór de parkeerbon, al aan het loket gemeld om de vergunning op te halen. Dat kon echter alleen op afspraak, zodat de vergunning pas op 17 september 2021 is opgehaald en toen ook pas weer geldig was. Het komt voor eiseres haar eigen risico dat zij ervoor heeft gekozen de auto te gebruiken op 16 september 2021 voor een afspraak bij de tandarts.
9. Tot slot heeft eiseres, althans haar echtgenoot namens haar, opgemerkt dat drie andere parkeerbonnen zijn ingetrokken nadat beroep is ingesteld. Een intrekking van andere parkeerbonnen betekent niet per se dat de rechtbank deze bon moet vernietigen. Voor zover de rechtbank na heeft kunnen gaan is deze bon terecht opgelegd.
10. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
11. De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat eiseres het door haar betaalde griffierecht van de heffingsambtenaar vergoed krijgt. De heffingsambtenaar is namelijk in de bestreden uitspraak nauwelijks ingegaan op de bezwaargrond van eiseres over het vertrouwensbeginsel. Verder blijft de uitkomst hetzelfde1.