Parketnummer: 13/320196-20 (Promis)
Datum uitspraak: 11 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
,
geboren te [geboortegegevens] 1994,
wonende op het adres [adres] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op
28 januari 2022.
De zaak tegen de verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13-320218-20) en [medeverdachte 2] (13/320205-20).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. N.F. Hoogervorst, naar voren hebben gebracht.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 6 december 2019 te Amsterdam, in Club Oliva, gelegen aan het Rembrandtplein 17, tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] vast te pakken en/of die [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen en/of die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of die [slachtoffer] naar achteren te duwen en/of, nadat die [slachtoffer] was komen te vallen, tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 546,95 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000, - aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 384, - aan proceskosten.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- pet: € 57,-;
- handschoenen € 89,95;
- pantalon: € 400,-.
9.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade. De officier van justitie heeft gesteld dat de gevorderde materiële schade in rechtstreeks verband staat met het strafbare feit. Een eventuele matiging van het materiële deel zou aan de orde kunnen zijn, nu de nieuwwaarde gevraagd is voor kleding van meer dan een jaar oud.
9.2
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in lijn met haar betoog tot vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij in de gevraagde vergoeding voor de pet en handschoenen niet-ontvankelijk te verklaren nu voor dit deel geen sprake is van een causaal verband. De raadsvrouw heeft verder verzocht het immateriële deel te matigen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Materiële schade
De pet en de handschoenen zijn niet door toedoen van de verdachten of als rechtstreeks gevolg van de mishandeling kwijtgeraakt. Het slachtoffer heeft na het incident wel zijn jas uit het kluisje teruggekregen maar kennelijk niet de pet en handschoenen uit hetzelfde kluisje. Voor dit deel van de materiële schade bestaat geen causaal verband zodat deze schade niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt. Voor dit deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De schade aan de pantalon van het slachtoffer is wel als rechtstreekse schade aan te merken, nu het slachtoffer tijdens het incident ten val is gekomen en als gevolg daarvan een scheur in zijn pantalon is ontstaan. Het slachtoffer heeft echter geen specificatie voor de prijs van de pantalon overgelegd, maar enkel een aanbetaling voor in totaal twee pakken. De rechtbank zal de schade voor de pantalon schatten op € 200,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (6 december 2019).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in het materiële deel van zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250,-. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in het immateriële deel van zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Omdat ook de medeverdachten voor de schade verantwoordelijk en daarmee aansprakelijk zijn, zal de rechtbank bepalen dat verdachte daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Kosten rechtsbijstand
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 187,- (1 punt (zoals gevorderd) à € 187,-).
Bij de toepassing van het liquidatietarief dient aansluiting te worden gezocht bij de competentieregels voor de civielrechtelijke procedure. Dat wil zeggen dat voor deze zaak, met een vordering tot en met € 25.000,- aansluiting wordt gezocht bij het liquidatietarief kanton zoals dat geldt per 1 februari 2021.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c (oud), 22d (oud), 36f (oud), 47, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11 Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot € 450,- (vierhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 187,- (honderdzevenentachtig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 450,- (vierhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 9 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch. A. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en D.W. van Putten – de Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2022.