RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van
16 mei 2022 in de zaak tussen
[eiseres] ., gevestigd in Amsterdam, eiseres ( [eiseres] ),
(gemachtigden: mr. R. Olivier en mr. D. Fejzović),
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder, (de minister),
(gemachtigde: mr. M. van der Zijpp).
Als belanghebbende heeft deelgenomen: [belanghebbende] , wonende in [plaats] .
Procesverloop
Met het besluit van 20 november 2019 (het primaire besluit) heeft de minister een last onder dwangsom opgelegd aan [eiseres] .
Bij besluit van 16 oktober 2020 (het bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening
(de StAB) heeft op verzoek van de rechtbank op 20 januari 2022 een deskundigenbericht uitgebracht.
Het deskundigenbericht heeft de minister aanleiding gegeven om een gewijzigd besluit op bezwaar te nemen. Met het besluit van 20 april 2022 (het bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard, de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar vergoed (ter hoogte van € 1.082,-) en het primaire besluit herroepen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat in dienstbetrekking mr. H.M. Israëls en zich laten bijstaan door haar gemachtigde mr. R. Olivier. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die werkzaam is als jurist bij Staatstoezicht op de Mijnen. De belanghebbende is niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.
Overwegingen
1.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit (de last) is herroepen met het bestreden besluit II. Het bezwaar van [eiseres] is alsnog gegrond verklaard. [eiseres] heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van het bestreden besluit I.
2. De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond, omdat dit besluit ten onrechte niet voorziet in een vergoeding van de kosten van het inschakelen van de deskundige in de bezwaarfase. Het verzoek om vergoeding van die kosten wijst de rechtbank toe, gelet op de nadere toelichting van [eiseres] ter zitting. De rechtbank acht de inschakeling van de deskundige redelijk. De hoogte van het gevorderde bedrag is hoger dan het uurtarief als bedoeld in de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank past dat uurtarief als redelijk gemaakte kosten toe. De gevorderde btw wordt afgewezen, nu [eiseres] de btw kan verrekenen. De kosten in (proces)kosten in beroep - beroepschrift, bijwonen van de zitting en inschakelen van de deskundige - komen daar nog bij. Het verzoek om de minister te veroordelen tot vergoeding van die kosten wijst de rechtbank dus eveneens toe. Ook wat betreft de kosten van de deskundige vindt de rechtbank het inschakelen van de deskundige redelijk en zij past ook hier het uurtarief toe van de Wet tarieven in strafzaken (artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht) en er vindt aftrek plaats van de btw.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] geen procesbelang om principiële redenen. Materieel kan [eiseres] met het beroep haar doel niet meer bereiken. De last is namelijk al van tafel. [eiseres] wil van de rechtbank nog een uitleg over de toepassing van artikel 19 van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm). Het is vaste rechtspraak dat de wens om een principiële uitspraak te krijgen onvoldoende is om procesbelang aan te nemen. Een uitzondering wordt gemaakt voor een activiteit met een reële kans op herhaling. Daar is de rechtbank onvoldoende van gebleken. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat er voor een andere locatie een vergunning is afgegeven en dat nog een andere vergunning op komst is. In de casus waarin de vergunning is afgegeven, is er één woning binnen een afstand van minder dan 300 meter tot de projectlocatie gelegen, maar het is onduidelijk of bewoners toestemming hebben gegeven of geweigerd voor een meting in hun woning. Bovendien kunnen [eiseres] en de minister met elkaar overleggen en afspraken maken over een bepaalde werkwijze die hinder voor omwonenden beperkt. Dit kan ook al voor een door [eiseres] gewenste verduidelijking zorgen en daar is niet per se een uitspraak van de rechtbank voor nodig. Alles afwegende, is dit belang dus onvoldoende concreet.
4. Voor zover de beroepstermijn tegen het bestreden besluit II nog loopt voor de omwonenden, ziet de rechtbank daarin onvoldoende aanleiding om de zaak aan te houden. Mocht er beroep worden ingesteld door een belanghebbende, dan heeft [eiseres] haar rechtspositie als belanghebbende, zoals die geregeld is in het bestuursrecht.
5. Ter zitting heeft [eiseres] gesteld dat haar reputatie heeft geleden onder de besluiten in deze zaak en dat zij graag een rectificatie wil. De rechtbank stelt vast dat van de kant van de minister ter zitting is toegezegd om - op een nader in te vullen wijze - openbaar te maken dat er geen overtreding is geconstateerd. Dit onderdeel acht de rechtbank hiermee voldoende geborgd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, en
mr. T.L. Fernig-Rocour en mr. J.F. Kuiken, leden, in aanwezigheid van
mr. C. Pasteuning, griffier, op 16 mei 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.