3.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het overgrote deel van de feiten. Hij heeft het volgende aangevoerd.
feit 1: diefstal van twee laptops en een mobiele telefoon, toebehorende aan Inwijs B.V.
De gestelde diefstal valt buiten de ten laste gelegde periode. In zaak A is onder feit 1 aan verdachte ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2020 tot en met 20 april 2021 verschillende diefstallen zou hebben gepleegd, maar uit het dossier blijkt dat de diefstal bij Inwijs B.V. op 4 augustus 2021 zou hebben plaatsgevonden. Die datum valt ruim buiten de ten laste gelegde periode, zodat voor dit feit vrijspraak moet volgen. Ook overigens is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
feit 1: diefstal van een kassalade en een fietskrat, toebehorende aan Parnassus Fietsen
De herkenningen door de verbalisanten zijn van dien aard dat zij – zowel zelfstandig als in onderlinge samenhang bezien – niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen om de bewegende camerabeelden niet in het dossier op te nemen, maar om te volstaan met stills. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank de kwaliteit van de camerabeelden niet kan beoordelen. De stills zijn van een dusdanig slechte kwaliteit dat van enige concrete vaststelling van persoonskenmerken geen sprake kan zijn. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar een arrest van 25 januari 2017 van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2017:166). De herkenningen zijn te algemeen geformuleerd en bovendien is er sprake van vergelijkingen in plaats van herkenningen. Ook van dit feit moet verdachte worden vrijgesproken.
feit 1: diefstal van vijf laptops, toebehorende aan CFF Communications
Volgens de aangifte zou de diefstal hebben plaatsgevonden op 12 of 13 april 2021, maar uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina D 07 van het dossier blijkt dat er camerabeelden beschikbaar zijn gesteld van 9 april 2021. Vanwege deze onduidelijkheid kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. Bovendien zijn ook in deze zaak de door de verbalisanten geformuleerde herkenningen te algemeen en niet betrouwbaar.
feit 1: diefstal van 11 iPad’s, toebehorende aan het Montessori Lyceum te Amsterdam
Ook van dit feit moet verdachte vrijgesproken. De herkenningen door de verbalisanten zijn niet bruikbaar voor het bewijs, onder meer nu er sprake lijkt te zijn van een tunnelvisie bij de verbalisanten.
feit 1: diefstal van één of meerdere sieraden, toebehorende aan [naam 1]
De aangifte is in feite een de auditu-aangifte, nu de aangifte is gedaan door de zoon van het vermeende slachtoffer. Dit maakt de aangifte onbetrouwbaar. De camerabeelden zijn bovendien van een tijdstip ná de gestelde diefstal. Die omstandigheid maakt dat verdachte niet de dader kan zijn. Daarnaast zijn de stills niet van een dermate goede kwaliteit dat daarop onderscheidende kenmerken waargenomen kunnen worden. Ook hier zijn de herkenningen niet bruikbaar voor het bewijs.
De raadsman heeft tot slot nog opgemerkt dat ten aanzien van geen enkele van deze feiten kan worden bewezen dat verdachte deze tezamen en in vereniging met een ander zou hebben gepleegd. Ook kan niet uit het dossier worden afgeleid dat bij één of meer feiten sprake was van braak, verbreking en/of inklimming. Voor zover de rechtbank al tot een bewezenverklaring van de grondfeiten komt, kan in elk geval niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal.
feit 2: poging tot diefstal van goederen toebehorende aan Lyceo, [naam 2] en Spaces Amstel
Ook van deze feiten moet verdachte worden vrijgesproken. De stills zijn van onvoldoende kwaliteit en er lijkt bij verbalisanten sprake te zijn van een tunnelvisie. De herkenningen zijn – wederom – niet bruikbaar voor het bewijs.
Ten aanzien van de poging diefstal bij Lyceo heeft de raadsman verder aangevoerd dat geen sprake is van een begin van uitvoering gericht op voltooiing van het misdrijf. Er is dus geen sprake van een poging.
Ten aanzien van de poging diefstal bij [naam 2] heeft de raadsman eveneens aangevoerd dat hier geen sprake is van een poging. Het tegen de woning zetten van een ladder en vervolgens een arm door het raamkozijn steken, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm niet worden gekwalificeerd als een begin van uitvoering gericht op voltooiing van het misdrijf.
Ten aanzien van de poging diefstal bij Spaces Amstel heeft de raadsman aangevoerd dat de kwaliteit van de stills in het dossier onvoldoende is en dat er ook hier bij de verbalisanten sprake is van een dusdanige tunnelvisie dat van enige objectiviteit geen sprake is.
feit 3: diefstal van één of meerdere laptops en een wireless fast charging station, toebehorende aan Jones Day Amsterdam
Ook ten aanzien van dit feit geldt dat de stills onduidelijk zijn en dat op grond daarvan niet tot een concrete herkenning kan worden gekomen. De herkenningen zijn bovendien te algemeen. Verdachte dient ook van dit feit te worden vrijgesproken.
feit 1: diefstal met geweld van twee iPhones, toebehorende aan [naam 3] en/of
[naam 4]
Gelet op de (deels) bekennende verklaring van verdachte kan worden bewezen dat verdachte twee iPhones heeft gestolen. De verklaring dat verdachte zou hebben gedreigd met geweld, is echter alleen afkomstig van aangeefster en daarom niet bewijsbaar. Als verdachte al zou hebben gezegd dat aangeefster hem los moest laten, heeft hij daarmee geen oogmerk gehad op enige bedreiging of geweld. Tot slot is op de betreffende foto van verdachte in het dossier geen steekwapen (of een soortgelijk voorwerp) waar te nemen.
feit 2: diefstal van een pinpas, een cash geldbedrag van € 400,- en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 5]
Ten aanzien van dit feit geldt dat de in het dossier aanwezige still verdachte niet aan de diefstal(len) kan linken. Er is geen link tussen verdachte en de tandartspraktijk waar de pinpas zou zijn gestolen. Daarnaast is onduidelijk of er meer personen in de tabakswinkel aanwezig waren die met de pinpas zouden kunnen hebben gepind. Verdachte dient daarom integraal van dit feit te worden vrijgesproken.
feit 3: diefstal van een pinpas en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 12]
Ook in deze zaak is sprake van een de de auditu-aangifte die niet kan bijdragen aan het bewijs. Onduidelijk is onder meer in welke taal met de vermeende slachtoffers is gecommuniceerd. Verder is niet duidelijk of er andere personen in de tabakswinkel aanwezig waren die met de pinpas zouden kunnen hebben gepind, zodat ook voor dit feit vrijspraak dient te volgen.
Zaak C
- diefstal van garnalen toebehorende aan Albert Heijn
Volgens de raadsman is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De aanhouding van verdachte lijkt te zijn gebaseerd op willekeur en profilering. Er was onvoldoende sprake van een redelijk vermoeden van schuld, zodat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was. Het daaropvolgende bewijs (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) moet worden uitgesloten van de bewijsvoering, zodat vrijspraak dient te volgen.
Zaak D - diefstal (door middel van inklimming) van een laptop, een laptoptas, een portemonnee met inhoud en geldbedragen (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 7]
Verdachte kan op geen enkele wijze in verband worden gebracht met de ten laste gelegde diefstallen. De herkenningen door de verbalisanten zijn niet bruikbaar voor het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid van de herkenningen
In deze zaken is verdachte veelvuldig herkend door verschillende verbalisanten. De rechtbank overweegt dat, voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen, onder meer van belang is in hoeverre op de afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. De rechtbank moet beoordelen wat de kwaliteit is van de afbeeldingen (of bewegende beelden) waarop een verdachte wordt herkend en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Daarnaast is van belang hoe goed de verbalisant de herkende kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze afkomstig is van een foto of andere beelden. Ook de aard en de frequentie van de ontmoeting(en) en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) zijn van belang.
Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
De rechtbank stelt voorop dat er geen camerabeelden aan het dossier zijn toegevoegd, maar wel een groot aantal stills (van camerabeelden) waarop verschillende verbalisanten verdachte hebben herkend. Ten aanzien van al deze stills is de rechtbank van oordeel dat deze – al dan niet in onderlinge samenhang bezien – van voldoende kwaliteit zijn om daarop duidelijke, specifieke persoonskenmerken te kunnen onderscheiden en om op die stills een betrouwbare herkenning te kunnen baseren. Daar komt bij dat een groot deel van de herkenningen is opgemaakt door verbalisanten die verdachte in levenden lijve hebben ontmoet (zoals verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ). Er zijn geen feiten of omstandigheden aanwezig die de herkenningen mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
De rechtbank gaat in het vervolg van dit vonnis dan ook uit van de betrouwbaarheid van de opgemaakte herkenningen. Zij zal de door de raadsman geuite bezwaren tegen de herkenningen daarom verder buiten beschouwing laten.
Algemeen: vrijspraak van medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte één of meer feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Om die reden zal zij verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan Inwijs B.V.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van deze diefstal moet worden vrijgesproken, omdat de pleegdatum van het ten laste gelegde feit (4 of 5 augustus 2021) ruimschoots buiten de ten laste gelegde pleegperiode valt (5 oktober 2020 tot en met 20 april 2021).
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan het Montessori Lyceum te Amsterdam
Ook van dit feit spreekt de rechtbank verdachte vrij. Uit de aangifte blijkt dat er op 14 april 2021 in totaal 11 iPad’s in een kast in een schoollokaal lagen. Op 20 april 2021 werd geconstateerd dat alle iPad’s waren verdwenen. Verdachte is op camerabeelden van 14 april 2021 door verbalisanten herkend als de man die met een lege tas het betreffende lokaal ingaat en er vervolgens met een volle tas weer uitkomt. Nu de iPad’s (en het wegnemen daarvan) echter niet zichtbaar zijn op de camerabeelden en eerst op 20 april 2021 – dus zes dagen na de vermeende diefstal – is geconstateerd dat de iPad’s verdwenen waren, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte de persoon is die de iPad’s heeft gestolen.
Zaak A, feit 2: poging tot diefstal van goederen toebehorende aan Lyceo
Volgens de raadsman kunnen de handelingen van verdachte niet worden gekwalificeerd als een poging tot diefstal. De rechtbank volgt de raadsman in dit standpunt. Uit het dossier blijkt dat verdachte en een andere man zich op 2 september 2021 bevonden bij de voordeur van het pand van Lyceo. Eén van hen belde aan en zei hij dat hij een sollicitatiegesprek had bij het uitzendbureau dat in hetzelfde pand gevestigd is. Omdat de medewerkers van het uitzendbureau al naar huis waren, heeft de medewerker van Lyceo de mannen niet binnengelaten. Ook toen de man zei dat ze kwamen schoonmaken, heeft de medewerker van Lyceo hen de toegang geweigerd. De politie trof verdachte en de andere man aan vóór het pand. In de tas die de andere man bij zich had, zaten onder meer een beitel, een mes en een schroevendraaier.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn bovengenoemde feiten en omstandigheden onvoldoende om te spreken van een begin van uitvoering. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Zaak A, feit 3: diefstal van goederen toebehorende aan Jones Day Amsterdam
Met de raadsman, doch op andere gronden is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken. Aangever [naam 8] heeft verklaard dat er op 29 juli 2021 is geconstateerd dat er twee laptops en een wireless fast charging station uit het kantoor van Jones Day waren verdwenen. Op camerabeelden was te zien dat twee dagen eerder, op 27 juli 2021 omstreeks 18.47 uur, twee onbekende mannen het kantoor in kwamen. Verdachte is op stills van deze camerabeelden herkend door twee verbalisanten. Op de camerabeelden is geen wegnemingshandeling te zien. Gelet hierop, en gelet op het tijdsverloop tussen het moment dat de twee mannen het kantoor binnen kwamen (27 juli) en de constatering van de diefstal (29 juli), kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte – al dan niet als medepleger – de persoon is die de goederen heeft weggenomen.
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan Parnassus Fietsen
Anders dan de raadsman acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 5 oktober 2020 een kassalade en een fietskrat heeft gestolen van Parnassus Fietsen. De rechtbank baseert haar oordeel op de aangifte, op het proces-verbaal van bevindingen met daarin een beschrijving van de camerabeelden en op het feit dat verdachte door meerdere verbalisanten – waaronder verbalisant [verbalisant 1] , die verdachte in 2020 heeft aangehouden – is herkend.
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan CFF Communications
De rechtbank acht ook deze diefstal bewezen. Op woensdag 14 april 2021 is de door [naam 9] namens CFF Communications via internet gedane aangifte verwerkt. [naam 9] heeft aangifte gedaan van diefstal van vijf laptops op vrijdagavond omstreeks 18.45 uur (de rechtbank begrijpt: vrijdag 9 april 2021). [naam 9] heeft in haar aangifte verklaard dat op de camerabeelden van genoemde datum en tijdstip een man te zien is die een deur openbreekt en vervolgens vijf laptops meeneemt. Een verbalisant heeft de camerabeelden van 9 april 2021 bekeken en geconstateerd dat daarop tussen te zien is dat tussen 18.41 uur en 18.57 uur een man iets doet met een slot, vervolgens de deur opent en daarna laptops in een rugtas doet. De man verlaat het pand vervolgens met de rugtas. Verdachte is op (stills van) de camerabeelden herkend door vier verbalisanten, waaronder verbalisant [verbalisant 1] .
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan [naam 1]
Anders dan de raadsman komt de rechtbank ook ten aanzien van dit feit tot een bewezenverklaring. Zij baseert dit oordeel op de aangifte, op de beschrijving van de camerabeelden en op de herkenning van verdachte door meerdere verbalisanten.
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte onbetrouwbaar is. Hij heeft dit standpunt echter niet deugdelijk onderbouwd, zodat zijn verweer reeds om die reden niet kan slagen.
Aangever [naam 10] heeft verklaard dat zijn moeder, [naam 1] , verblijft in de zorginstelling voor senioren aan de [adres zorginstelling] en dat zij op 21 februari 2021 omstreeks 09.00 uur gerommel hoorde in de kamer naast zich. Toen zij polshoogte kwam nemen, zag zij een man die met zijn handen in een kastje zat en vervolgens wegrende met twee van haar oorbellen.
Uit het proces-verbaal van beschrijving van de camerabeelden blijkt dat een man – die nadien door drie verschillende verbalisanten, waaronder verbalisant [verbalisant 1] , is herkend als zijnde verdachte – in de ochtend van 21 februari 2021 genoemde zorginstelling binnengaat, dat hij een kamer in gaat en vervolgens met een tas weer uit de kamer komt.
De raadsman heeft aangevoerd dat de camerabeelden dateren van een tijdstip ná de vermeende diefstal en dat dit uitsluit dat verdachte de dader is. De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer. Aangever heeft verklaard dat de diefstal op 21 februari 2021 ‘omstreeks 09.00 uur’ heeft plaatsgevonden. De camerabeelden zijn van diezelfde datum tussen 09.05 uur en 09.36 uur. Naar het oordeel van de rechtbank is genoemd tijdsverschil zodanig klein dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die zich die ochtend in de woning van de moeder van aangever bevond en haar oorbellen heeft gestolen.
Zaak A, feit 2: poging tot diefstal van goederen toebehorende aan [naam 2]
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich op 21 februari 2021 schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal van goederen toebehorende aan [naam 2] .
Aangeefster [naam 2] heeft verklaard dat zij op genoemde datum omstreeks 08.20 uur het keukenraam van haar woning heeft geopend en de keuken vervolgens heeft verlaten. Nadat zij even daarna gebonk hoorde, is zij teruggelopen naar de keuken en zag zij dat een onbekende man een ladder (die in de steeg lag) tegen de gevel van haar woning had gezet. Zij zag een arm van de man door het kozijn naar binnen komen. Aangeefster heeft de ladder weggeduwd en het raam dichtgedaan, waarop de man naar beneden sprong. Aangeefster heeft foto’s van de man gemaakt terwijl hij over de deur in het steegje klom. Op deze foto’s is de achterzijde van het lichaam van een kale man met een blauw mondkapje zichtbaar, gehuld in donkere kleding en lichtkleurige sportschoenen. De man heeft een lichtkleurige rugzak op zijn rug.
De huidskleur, de rugzak, de kleding, de schoenen en het mondkapje van de man op de foto’s komen overeen met het uiterlijk van de man die te zien is op de stills van de camerabeelden in de zorginstelling waar [naam 1] (zaak A, feit 1) op 21 februari 2021 verbleef.
De rechtbank heeft zojuist vastgesteld dat verdachte de persoon op die stills is. De afstand tussen de woning van [naam 2] en de zorginstelling waar [naam 1] verbleef, bedraagt slechts 700 meter. Gelet op deze korte afstand, het geringe tijdsverloop tussen de twee strafbare feiten en de stills kan het niet anders dan dat verdachte de persoon is die heeft geprobeerd de woning van [naam 2] in te klimmen.
De door verdachte verrichte handelingen, te weten: het plaatsen van een ladder tegen de muur van de woning van aangeefster, het via die ladder naar boven klimmen en het vervolgens met zijn hand door het raamkozijn reiken, kan worden gekwalificeerd als een begin van uitvoering. Genoemde gedragingen kunnen immers worden beschouwd als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op voltooiing van de voorgenomen diefstal. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Zaak A, feit 2: poging tot diefstal van goederen toebehorende aan Spaces Amsterdam
Ook dit feit acht de rechtbank bewezen. Zij baseert haar oordeel op de aangifte, op de beschrijving van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 3] en op de herkenning van verdachte (op stills van deze camerabeelden) door andere verbalisanten. Eén van deze verbalisanten, verbalisant [verbalisant 2] , kent verdachte van zijn werkzaamheden als politieagent op straat.
Zaak B, feit 1: diefstal met geweld van twee iPhones, toebehorende aan [naam 3] en/of [naam 4]
De rechtbank acht ook dit feit bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij de iPhones heeft gestolen. De rechtbank acht – gelet op de verklaring van aangeefster – ook bewezen dat verdachte hierbij geweld heeft gebruikt (door zichzelf los te rukken uit de greep van aangeefster) en dat hij heeft gedreigd met geweld door tegen haar te zeggen: “hier ga je spijt van krijgen” en “ik ga je neersteken, ik ga je neersteken”, waarbij hij een schroevendraaier heeft getoond. Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 februari 2022 weliswaar verklaard dat hij zich de bedreiging niet kan herinneren, maar ook dat hij in de ten laste gelegde periode onder invloed was van drugs. Mede gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Haar verklaring vindt bovendien steun in het proces-verbaal waarin een ter plaatse aanwezige verbalisant beschrijft dat verdachte een schroevendraaier in zijn jaszak had.
Zaak B, feit 2: diefstal van een pinpas, een cash geldbedrag van € 400,- en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 5]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de pinpas en het cash geldbedrag van € 400,-. Het dossier bevat onvoldoende informatie om verdachte aan de diefstal van deze pinpas en dit geldbedrag te linken.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte een geldbedrag van in totaal € 80,09 heeft weggenomen door te pinnen met de gestolen pinpas. De rechtbank verwijst naar de aangifte en een still van de camerabeelden van Tabaktief ‘Het Rokertje’ op 30 september 2020 (vanaf 15.45 uur). Verdachte is op deze still herkend door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , die verdachte op 8 oktober 2020 hebben gezien.
Uit de door aangeefster overgelegde pintransacties blijkt dat op 30 september 2020 meermalen vlak na elkaar met haar gestolen pinpas is gepind, te weten: om 15.46 uur bij ‘Het Rokertje’ (€ 41,35), om 15.49 uur bij Primera (€ 23,75) en om 15.54 uur bij Trimat B.V.
(€ 14,99). Gelet op het korte tijdsverloop na het pinnen door verdachte bij ‘Het Rokertje’ kan het niet anders zijn dan dat verdachte ook degene is die heeft gepind bij Primera en Trimat B.V.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij bij ‘Het Rokertje’ is geweest en dat hij daar heeft gepind met een pinpas die hij van een vriend had gekregen.
Die verklaring vindt de rechtbank – bij gebrek aan een nadere onderbouwing – echter niet geloofwaardig.
Zaak B, feit 3: diefstal van een pinpas en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 12]
Ook ten aanzien van dit feit zal de rechtbank verdachte vrijspreken van diefstal van de pinpas, nu niet kan worden bewezen dat verdachte de persoon is die de pinpas van [naam 12] heeft weggenomen.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte een geldbedrag van in totaal € 186,65 heeft gepind met de gestolen pinpas van [naam 12] . De rechtbank baseert dit oordeel op de aangifte van 21 september 2020 van [naam 13] , filiaalhouder van het Ibis-hotel te Amsterdam, die namens drie personeelsleden aangifte heeft gedaan van diefstal. Er is een rekeningoverzicht van [naam 12] overgelegd waaruit blijkt dat er met haar pinpas op
21 september 2020 voor in totaal € 186,65 is gepind, waaronder meerdere keren bij Tabaktief ‘Het Rokertje’ (om 12.52 uur en om 12.53 uur). In het dossier bevindt zich een still van ‘Het Rokertje’ op 21 september 2020 om 12.51 uur waarop een man te zien is die later door verbalisant [verbalisant 1] is herkend als zijnde verdachte.
De raadsman heeft nog opgemerkt dat de aangifte onbetrouwbaar is, nu het gaat om een de auditu-aangifte en onduidelijk is in welke taal de vermeende slachtoffers ( [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 12] ) met aangeefster [naam 13] hebben gecommuniceerd. De rechtbank schuift dit verweer terzijde, nu de raadsman niet heeft onderbouwd op welke punten hij de aangifte onbetrouwbaar acht en de rechtbank ook overigens geen aanleiding ziet om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen. Overigens is, conform artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering, een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit bevoegd daarvan aangifte te doen.
Zaak C: diefstal van garnalen toebehorende aan Albert Heijn
De raadsman heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest. Volgens de raadsman is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Van een advocaat die een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering mag – zo blijkt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad – worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de drie in dat artikel genoemde factoren, wordt aangegeven tot welk in dat artikel omschreven rechtsgevolg dit zou moeten leiden.
Het verweer van de raadsman voldoet niet aan die ondergrens, omdat niet gesteld of onderbouwd is, welk belang het geschonden voorschrift dient, hoe ernstig het verzuim zou zijn of waaruit het daardoor veroorzaakte nadeel voor verdachte heeft bestaan. De rechtbank passeert het verweer daarom zonder verdere bespreking van de inhoud ervan.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde winkeldiefstal. Verdachte heeft deze diefstal bekend. Bovendien is de diefstal op camerabeelden vastgelegd en is verdachte enkele minuten na de diefstal aangehouden.
Zaak D: diefstal (door middel van inklimming) van een laptop, een laptoptas, een portemonnee met inhoud en geldbedragen (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 7]
Tot slot acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal (door middel van inklimming) van een laptop, een laptoptas en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [naam 7] . De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel door met de gestolen pinpassen te pinnen.
De rechtbank baseert haar bewezenverklaring op de aangifte, op het overzicht van de pintransacties, op de beschrijving van de camerabeelden en op de herkenning van verdachte door verschillende verbalisanten. De rechtbank merkt daarbij nog op dat verdachte op de stills van de camerabeelden dezelfde trui draagt als op de stills van Tabaktiek ‘Het Rokertje’ (zaak B, feiten 2 en 3).