1.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het schrijven van eiseres van 5 juni 2021 als bezwaarschrift geduid en niet-ontvankelijk verklaard. Omdat volgens verweerder eiseres pas op 5 juni 2021 bezwaar heeft gemaakt, is er sprake van een overschrijding van de bezwaartermijn. In de primaire besluiten staat aangegeven dat de looptijd van de lening wordt verlengd omdat eiseres ervoor heeft gekozen om haar partner niet te laten meetellen. Volgens verweerder was eiseres daarom ervan op de hoogte dat de looptijd zou worden verlengd en had zij hier destijds bezwaar tegen moeten maken.
2.1.
Eiseres stelt dat dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire beslissingen, omdat zij het eens was met de vaststelling van verweerder dat eiseres € 0,- per maand moest terugbetalen voor haar lening. Eiseres heeft vervolgens verzocht om haar studieschuld kwijt te schelden omdat door verweerder foutief is uitgegaan van het feit dat zij een partner had. De aflosfase is volgens eiseres daarom ten onrechte verlengd. De brief van eiseres van 5 juni 2021 is daarom een verzoek tot rectificatie met betrekking tot de looptijd van de aflosfase. Voor een dergelijk verzoek bestaat geen indieningstermijn.
2.3.
Naast dat verweerder inmiddels heeft erkend en vaststaat dat in 2015, 2016 en vanaf juli 2021 de berichtgeving onduidelijk was, zodat de looptijd van de aflosfase met 24 maanden is gecorrigeerd, zegt eiseres wat betreft de jaren 2017, 2018, 2019, 2020 en de eerste helft van 2021 dat zij in brieven van verweerder ook als alleenstaande ouder wordt aangemerkt. Dit is tegenstrijdig en heeft tevens de brief onduidelijk gemaakt voor eiseres. Gelet hierop moet de looptijd van de aflosfase nog meer gecorrigeerd worden.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres sinds 2014 alleenstaande is. In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder het schrijven van eiseres van 5 juni 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij bezwaar heeft gemaakt na het verstrijken van de bezwaartermijn.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de brief van eiseres van
5 juni 2021 heeft aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de primaire besluiten. Verweerder had dit schrijven moeten aanmerken als een verzoek om herziening. In haar eerste brief van
5 juni 2021 vraagt eiseres om kwijtschelding van haar studieschuld. Vervolgens heeft verweerder op 16 augustus 2021 gevraagd om nadere toelichting inzake deze brief. Daarop heeft eiseres geantwoord met de brief van 1 september 2021 en geschreven: “Ik ben het eens met de maatregel die in bovengenoemde periode is genomen (…). Wat ik vraag is herziening van onjuiste aannames en elkaar tegensprekende berichtgevingen gemaakt in deze periodes.” Om die reden had verweerder het schrijven van eiseres van 5 juni 2021 moeten aanmerken als een herzieningsverzoek. Gelet hierop moet het bestreden besluit worden vernietigd en moet verweerder alsnog op de aanvraag een primair besluit nemen. Verweerder moet daarbij rekening houden dat het een herzieningsverzoek is in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarbij kijken of er nieuwe omstandigheden zijn, maar ook of het besluit niet evident onredelijk is.1 Verweerder moet hierbij niet alleen rekening houden met het verzoek zelf, maar ook de gronden van het beroep in deze procedure waarin wordt aangegeven waarom volgens eiseres herziening geboden is.
5. Verweerder heeft ten onrechte eiseres brief aangemerkt als bezwaarschrift en vervolgens het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De brief van eiseres van 5 juni 2021 betrof een herzieningsverzoek, niet een bezwaarschrift.
6. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G.J. van der Holst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 oktober 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: