De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft € 2.880,- euro aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit de kosten van het eigen risico van de zorgverzekeraar (€ 770,-), de kosten van litteken crèmes (€ 435,80), reis- (€ 185,33), parkeer- (€ 25,-) en proceskosten (€50,-), de kosten van kleding en schoenen (€ 913,90) en gederfde inkomsten (500,-). Ook heeft de benadeelde partij € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft € 2.232,00 euro aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit het eigen risico van de zorgverzekeraar (€ 385,-), proceskosten (€ 50,-), de kosten van een bril (€ 800,-) en oordopjes (€ 109,99), reparatiekosten van een telefoon (€ 238,-) en kosten van een jas (€ 649,-). Ook heeft de benadeelde partij
€ 7.500,00 aan vergoeding van immateriële schade gevorderd.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat heeft ter zitting primair betoogd dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en
[benadeelde partij 2] niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, omdat deze te laat zijn ingediend en de verdediging niet voldoende in de gelegenheid is geweest om zich voor te bereiden op een reactie.
Subsidiair heeft de advocaat, onder verwijzing naar vergelijkbare rechtspraak, aangevoerd dat het door benadeelde partij [benadeelde partij 1] gevorderde immateriële schadebedrag moet worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,00 euro. Ten aanzien van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] heeft de advocaat verzocht het gevorderde immateriële schadebedrag af te wijzen, omdat de benadeelde partij – gelet op de rechtspraak over schok- of shockschade – onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel en een nauwe relatie tussen het primaire en het secundaire slachtoffer.
Verder heeft de advocaat zich op het standpunt gesteld dat het door benadeelde partij
[benadeelde partij 1] gevorderde materiële schadebedrag slechts voor een lager bedrag toewijsbaar is, nu de kosten van littekencrèmes en de gederfde inkomsten onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast moeten de kosten van kleding en schoenen op een lager bedrag worden vastgesteld omdat de nieuwprijs is gevorderd, terwijl het om oudere goederen gaat. Ook het door benadeelde partij [benadeelde partij 2] gevorderde materiële schadebedrag moet naar beneden worden bijgesteld, nu de kosten van de bril en de jas onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de kosten van de oordopjes geldt dat dit bedrag naar beneden moet worden bijgesteld omdat de nieuwprijs is gevorderd, terwijl het om een ouder goed gaat.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid benadeelde partijen
De rechtbank stelt voorop dat artikel 51f, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Gelet op artikel 51g, derde lid, Sv, kan de benadeelde zich op de zitting voegen uiterlijk voordat het requisitoir van de officier van justitie is aangevangen. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn door de advocaat van de benadeelde partijen op de ochtend van de zittingsdag aan de rechtbank, het Openbaar Ministerie en de verdediging verstrekt. De rechtbank merkt op dat dit onwenselijk is, omdat niet alleen de verdediging maar ook de rechtbank daardoor niet optimaal voorbereid is voor de behandeling van de vordering op de zitting. Nu echter de wet deze ruimte laat, het hier gaat om vorderingen van betrekkelijk eenvoudige aard en de rechtbank de zitting nog heeft onderbroken voor overleg tussen raadsman en verdachte over de vorderingen, is de rechtbank van oordeel dat de verdediging voldoende in de gelegenheid is geweest om inhoudelijk op de vorderingen te reageren. De benadeelde partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun vorderingen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] door de bewezen verklaarde poging tot doodslag en bedreiging rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De verschillende posten van de vordering zijn met bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat de gevorderde proceskosten niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f, eerste lid, Sv. Daarnaast moet op het gevorderde bedrag aan kosten van litteken crèmes de door de verkoper aangeboden 50% korting in mindering worden gebracht en wordt als gevolg hiervan het toe te wijzen schadebedrag gewaardeerd op € 217,90. Verder is ten aanzien van de kosten van kleding en schoenen geen afschrijvingspercentage gehanteerd. De rechtbank doet dit wel waardoor het toe te wijzen schadebedrag wordt gewaardeerd op € 750,-. Tot slot vindt de rechtbank de gederfde inkomsten onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.563,23 (zegge: vijftienhonderddrieënzestig euro en drieëntwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan benadeelde partij [benadeelde partij 1] door de bewezen verklaarde poging tot doodslag en bedreiging rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en
onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade kan de rechtbank naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van lichamelijk en geestelijk letsel. Uit de stukken volgt dat de benadeelde partij als gevolg van de poging tot doodslag een ontsierend blijvend litteken in het gezicht heeft opgelopen. Ook is bij hem de diagnose posttraumatische stress-stoornis gesteld, hetgeen direct is te relateren aan het geweldsincident en waarvoor hij behandeling ondergaat/heeft ondergaan.
De hoogte van de vordering is ter zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 7.500,- (zegge: vijfenzeventighonderd euro) en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige
niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde poging tot doodslag en bedreiging is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 9.063,23
(zegge: negenduizenddrieënzestig euro en drieëntwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] door de bewezen verklaarde bedreiging rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De verschillende posten van de vordering zijn met bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat de gevorderde proceskosten niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f, eerste lid, Sv. Ten aanzien van de kosten van de bril en oordopjes is geen afschrijvingspercentage gehanteerd. De rechtbank doet dit wel, zodat het toe te wijzen schadebedrag zal worden gewaardeerd op respectievelijk
€ 500,- en € 75,-. Ten aanzien van de gevorderde kosten van de jas geldt dat de benadeelde partij bij de politie heeft verklaard over een lager schadebedrag dan thans gevorderd. Hoewel de hoogte van de schade aan de kleding niet precies is vast te stellen, zal de rechtbank op basis van het in de aangifte genoemde bedrag het toe te wijzen schadebedrag waarderen op
€ 500,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.698,- (zegge: zestienhonderdachtennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige
niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Immateriële schade (en schok- of shockschade)
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] onvoldoende concrete gegevens heeft aangedragen waaruit blijkt dat door de bewezen verklaarde bedreiging rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon. Hoewel de bedreiging door verdachte zonder twijfel impact zal hebben gehad op het functioneren van de benadeelde, kan niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel. Ook de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, zijn in dit geval niet zo voor de hand liggend dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De rechtbank is ook van oordeel dat toekenning van de gevorderde immateriële schade in de vorm van schok- of shockschade thans niet mogelijk is. De rechtbank vindt dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat bij hem, door de directe confrontatie met de gevolgen van de poging tot doodslag, een hevige emotionele schok is teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Zoals reeds overwogen kan niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel. In het algemeen is dit slechts het geval indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Maar ook anderszins kan niet op grond van een rapportage van een deskundige worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is en in voldoende mate objectiveerbaar om tot toewijzing van schadevergoeding over te gaan. De doorverwijzing van de huisarts naar een psycholoog, is daarvoor in dit stadium onvoldoende. De benadeelde partij zal voor de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde bedreiging is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 1.698,- (zegge: zestienhonderdachtennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente.