4.2.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde, te weten de bedreiging en poging zware mishandeling, gepleegd tegen agenten. Het ten laste gelegde onder feit 3 kan niet bewezen worden omdat de verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op het moment dat zij zich nog in de woning bevonden niet goed hebben gezien wat verdachte in zijn handen had. Toen zij daarna de woning hadden verlaten en zij vervolgens buiten de woning voor een dichte voordeur stonden, zouden zij slechts gehoord hebben ‘dat zij moesten oprotten’.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de aangevers, agenten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , niet meer in de tuin waren toen verdachte daar bloempotten naar beneden zou hebben gegooid. Verder ontbreekt bij de aangevers enig letsel.
De verdediging heeft zich voor de overige ten laste gelegde feiten (1, 2 en 5) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte van de aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, nu verdachte ten tijde van zijn handelen in een zodanige psychische toestand verkeerde dat niet kan worden bewezen dat van opzet sprake was. De raadsman heeft daarbij gewezen op het psychiatrisch rapport waarin wordt geadviseerd de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen.
4.3.
De rechtbank acht de aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen.
Feit 3
Het verweer van de raadsman ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde, de bedreiging van de agenten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe om te beginnen dat beide aangevers hebben verklaard dat verdachte de bedreigende uitlatingen, zoals die ten laste zijn gelegd, heeft gedaan. Dat de uitlatingen “Ik ga jullie neerschieten. Ik heb een wapen. Ik schiet door de deur heen” specifiek op hen waren gericht, blijkt vervolgens onder meer uit de aangifte van [slachtoffer 3] . Hij verklaart dat verdachte hen net daarvoor uit de woning had gedreven en dat hij samen met [slachtoffer 4] de enige was die vervolgens voor de gesloten voordeur buiten de woning stond. Door deze bewoordingen van verdachte kon bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen zou uitvoeren. Temeer nu deze agenten kort daarvoor verdachte in een aanvallende houding op hen af zagen lopen en zij daarbij zagen dat hij iets in zijn handen vasthield.
Feit 4
De rechtbank verwerpt ook het verweer van de raadsman dat verdachte van het onder feit 4 primair ten laste gelegde, kort gezegd de poging zware mishandeling, zou moeten worden vrijgesproken. In dit geval verklaren de aangevers, agenten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , dat zij verdachte op het balkon zagen, terwijl hij al scheldend in hun richting een object achter zijn hoofd bracht en dit met grote kracht richting hen gooide. Aangevers verklaren dat zij daarom vanuit de tuin naar binnen zijn gesprongen en vervolgens zagen dat de tuin bezaaid lag met bloempotten. Dat geen van de aangevers daarbij letsel heeft opgelopen doet aan de poging tot zware mishandeling niet af. Verdachte heeft immers met het gooien van met aarde gevulde bloempotten vanaf de tweede verdieping, die vervolgens op korte afstand van aangevers op de grond neerkwamen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de slachtoffers ernstig letsel zouden oplopen
Ten aanzien van alle feiten
De rechtbank overweegt als volgt op het subsidiair ingebrachte standpunt van de raadsman dat verdachte vrij moet worden gesproken van wege het ontbreken van opzet tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten als gevolg van zijn psychische gesteldheid. De rechtbank stelt voorop dat de conclusie van de psychiater dat de ten laste gelegde feiten niet aan verdachte zijn toe te rekenen niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van opzet. Een stoornis zou slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg kunnen staan wanneer bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (ECLI:NL:HR:2010:BK8507). Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake (ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Voor het vermoeden van de aanwezigheid van die uitzonderingssituatie geeft de over verdachte opgestelde rapportage, noch het verhandelde ter terechtzitting aanleiding. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dan ook.
4.4.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 20 februari 2020 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden in de woning van voornoemde [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte,
- voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een afgebroken fles en knevelketting voorgehouden en getoond en
- daarbij tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Jullie zijn mijn gijzelaars” en “Als de politie binnen komt dan vermoord ik jullie” en “Probeer niet weg te komen” en dat hij, verdachte, hen zou koud maken als zij de deur van de woning van voornoemde [slachtoffer 1] zouden openen om de politie binnen te laten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 20 februari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een afgebroken fles en een knevelketting voor te houden en te tonen en daarbij voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Jullie zijn mijn gijzelaars” en “Als de politie binnen komt dan vermoord ik jullie” en “Probeer niet weg te komen” en dat hij, verdachte, hen zou koud maken als zij de deur van de woning van voornoemde [slachtoffer 1] zouden openen om de politie binnen te laten.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 20 februari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (beiden dienstdoende als hoofdagent bij de Nationale politie, eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een voorwerp voor te houden en te tonen en daarbij voornoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: “Oprotten, jullie moeten wegwezen” en “Ik ga jullie neerschieten. Ik heb een wapen. Ik schiet door de deur heen” en “Ik maak jullie dood” en “Als jullie naar binnen komen, gooi ik jullie onder met bleek. Als je je kinderen nog wil zien, zou ik niet naar binnen komen want ik gooi je onder met bleek”.
ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde:
op 20 februari 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (respectievelijk dienstdoende als surveillant en adspirant bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet vanaf een balkon op de tweede verdieping van een woning gelegen aan de [adres] met kracht gevulde bloempotten in de richting van voornoemde [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft gesmeten.
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
op 20 februari 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk
- een pitauto gekentekend [kenteken] , aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam toebehorend, en
- een auto gekentekend [kenteken] , aan [naam 1] toebehorend, en
- een personenauto gekentekend [kenteken] , aan een ander toebehorend, en
- een personenauto gekentekend [kenteken] , aan [naam 2] toebehorend, en
- een personenauto gekentekend [kenteken] , aan [naam 3] toebehorend,
heeft beschadigd.