4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A, feit 1
op 17 januari 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen die voornoemde [slachtoffer] in de borstkas heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak A, feit 2
op 17 januari 2022 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een doorgeladen pistool, kaliber 6,35mm Browning, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van de categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één patroon van het kaliber 6,35mm Browning, voorhanden heeft gehad;
Zaak B
omstreeks 9 februari 2022 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een doorgeladen pistool, van het merk Ekol, type Firat Compact, kaliber 7.65mm Browning, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van de categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere patronen van het kaliber 7.65mm Browning, voorhanden heeft gehad
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
9 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 483,99 aan vergoeding van materiële schade en € 7.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor de immateriële schade heeft de benadeelde partij verwezen naar jurisprudentie en zich op het standpunt gesteld dat, waar een bedrag van € 5.000,- in 2019 passend was, dit bedrag door de hoge inflatie inmiddels minder waard is geworden. In deze zaak ligt daarom een schadevergoeding van € 7.000,- in de rede, aldus de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de materiële schade gedeeltelijk moet worden afgewezen. De vergoeding van de schade aan de trui en het T-shirt kan worden toegewezen. De schade aan de jas is niet nader onderbouwd. Verder is niet gebleken dat de schoenen en de broek onbruikbaar zijn geworden. De gevorderde vergoeding van de jas, de schoenen en de broek moet daarom worden afgewezen. De toe te wijzen schadevergoeding moet bovendien worden gematigd omdat gekeken moet worden naar de dagwaarde en niet naar de gemiddelde nieuwprijs van de kledingstukken zoals de benadeelde partij heeft gevorderd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat er weinig bekend is over de aard en de ernst van het letsel. De raadsman heeft verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen tot € 2.000,-. Ook heeft hij bepleit dat na inflatiecorrectie het bedrag van € 5.000,- uitkomt op € 5.201,76.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de opgesomde kledingstukken en de schoenen van de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde zijn beschadigd. Wat de jas betreft zit er in het dossier een foto van de jas met daarin een (kogel)gat. Uit het schadeopgaveformulier blijkt echter niet voor welke bedragen de kleding is gekocht en wanneer. Er is volstaan met de opgave van voorbeelden van soortgelijke goederen met daarbij vermeld de nieuwprijzen. De rechtbank maakt daarom gebruik van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten, en is van oordeel dat de omvang van het bedrag dat door de benadeelde partij als materiële schade is geleden naar billijkheid begroot kan worden op € 300,-.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade omdat de benadeelde partij door het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en psychisch nadelige gevolgen heeft ondervonden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 7.000,00 billijk.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 300,- aan materiële schade en een bedrag van € 7.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat de benadeelde de schade niet zelf hoeft te innen en hij de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1
poging tot doodslag
Zaak A, feit 2 en zaak B
telkens: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
telkens: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich volgens afspraak bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.
Ambulante begeleiding en/of behandeling
Veroordeelde werkt mee aan behandeling bij De Waag of een vergelijkbare instelling en/of veroordeelde laat zich begeleiden door [instelling 1] , [instelling 2] of een vergelijkbare instelling, te bepalen door de reclassering, gericht op delictbespreking, vriendenkeuze en het ontwikkelen van adequate oplossingsvaardigheden . De begeleiding en/of behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Dagbesteding
Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of betaald werk.
Begeleid wonen
Veroordeelde werkt mee aan begeleid wonen indien en voor zover de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- -
1 STK Wapen (loop) goednummer 6142459
- -
1 Munitie (Mund huls), goednummer 6142458
- -
1 DV Patroon (koper, merk: diverse) goednummer 6150230
- -
1 STK Pistool (Ekol) goednummer 6150196
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- 1 telefoon (Apple iPhone) goednummer 6172968
Vordering benadeelde partij:
Wijst de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot € 7.300,- (zevenduizend driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 januari 2022), tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voormeld bedrag bestaat voor € 300,- uit materiële schade (Nike jas, T-shirt, trui, joggingbroek en Jordans schoenen) en voor € 7.000-,- uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.300,- (zevenduizend driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 januari 2022), tot aan de dag van de algehele voldoening te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door nul dagen gijzeling.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalings-verplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2022.