Overwegingen
1. Verzoekster heeft in 2009 en 2010 kinderopvangtoeslag aangevraagd en gekregen. Na een onderzoek door verweerder heeft verzoekster de ontvangen kinderopvangtoeslag voor beide jaren terug moeten betalen. In 2019 heeft verzoekster zich aangemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Met het besluit van 5 mei 2021 heeft verweerder aan verzoekster een definitieve compensatie toegekend. Verzoekster heeft op 10 juni 2022 een verzoek ingediend voor aanvullende schadevergoeding voor de aanvullende werkelijke schade. Vervolgens heeft zij op 1 juli 2022 verzocht om haar een voorschot van € 5.000,- toe te kennen op de aanvullende schadevergoeding, omdat zij haar terminaal zieke broer in Suriname wil bezoeken en afscheid van hem kan nemen. Verzoekster heeft telefonisch aan verweerder laten weten het verzoek om een voorschot te verhogen tot € 10.000,-.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster een voorschot op de aanvullende schadevergoeding van € 3.500,- toegekend, waarbij is aangegeven dat verzoekster dit niet hoeft terug te betalen wanneer zij geen recht heeft op schadevergoeding. Verweerder heeft zich gebaseerd op het advies van de Commissie Werkelijke Schade (CWS) van 4 augustus 2022. Daarin staat dat op basis van de beschikbare dossierinformatie het reëel is om ervan uit te gaan dat verzoekster door de toeslagenaffaire aanvullende schade heeft geleden. Echter, de verwachting is dat de aanvullende schade minder zal zijn dan € 10.000,- maar de CWS ziet wel ruimte voor de toekenning van een voorschot van € 3.500,-.
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat de aanvullende schadevergoeding ten minste € 10.000,- zal bedragen. Verzoekster vraagt om zowel een immateriële als een materiële schadevergoeding. Het gezin van verzoekster (verzoekster is een alleenstaande moeder) heeft enorm veel moeten doorstaan als gevolg van de problemen met de Belastingdienst. Het gezin heeft in 2016 te maken gehad met gedwongen verhuizing als gevolg van de financiële problemen van verzoekster. Verzoekster kon de huur niet meer voldoen. De inboedel is daarbij teniet gegaan. Na de ontruiming heeft het gezin semi-dakloos moeten leven. Daarnaast heeft verzoekster haar familiesieraden moeten verpanden aan de Stadsbank te Amsterdam en zij is niet meer in de positie gekomen om haar sieraden terug kopen. De emotionele stress en druk waaronder verzoekster kwam te staan, hebben geleid tot gezondheidsproblemen. Zij heeft veel psychosomatische klachten ontwikkeld met onomkeerbare gevolgen. Zij heeft ter onderbouwing verschillende stukken overgelegd.
Oordeel van de voorzieningenrechter
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster op de zitting aannemelijk gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang. Hierbij is van belang dat verzoekster heeft toegelicht waar zij de in 2021 ontvangen compensatie aan heeft besteed. Verder heeft verzoekster toegelicht dat zij op dit moment haar terminaal zieke broer wil bezoeken voor een maand om afscheid te nemen, maar dat niet kan betalen. Verzoekster wil alleen een voorschot voor een vliegticket naar Suriname. In verband met haar gezondheid kan zij enkel businessclass vliegen. Zij wil geen voorschot voor de verblijfskosten in Suriname.
6. Verweerder heeft op 29 november 2022 een aanvullend advies van het CWS van 25 november 2022 en een reactie overgelegd. In het aanvullend advies staat dat op basis van de destijds beschikbare informatie op goede gronden is gekomen tot een advies voor een voorschot van € 3.500,-. Verder heeft het CWS aangegeven dat niet de hoogte van de vordering van belang is, maar de beleidskaders en het civiele schadevergoedingsrecht. Ook heeft het CWS aangegeven dat de materiële schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Verweerder geeft ten slotte aan dat verzoekster al een immateriële schadevergoeding heeft ontvangen bij de definitieve compensatie. Die schadevergoeding is meer dan waar verzoekster recht op heeft volgens de beleidskaders.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de adviezen van het CWS niet inhoudelijk inzichtelijk en concludent zijn. Het CWS heeft aangegeven dat het reëel is dat verzoekster aanvullende schade heeft geleden. Echter wordt in de adviezen wordt op geen enkele manier gemotiveerd waarom het CWS ruimte ziet om voorschot van € 3.500,- te verstrekken, maar geen ruimte ziet voor een hoger voorschot. Het CWS stelt alleen dat de verwachting is dat de aanvullende schade minder dan € 10.000,- zal zijn en dat de materiële schade onvoldoende onderbouwd is. Verweerder heeft in de aanvullende reactie aangegeven dat verzoekster volgens het beleidskader geen recht heeft op immateriële schade. Daarmee heeft verweerder niet voldaan aan haar vergewisplicht. Daarnaast is de opstelling van verweerder en het CWS heel formalistisch. Dat acht de voorzieningenrechter weinig gepast. Naar aanleiding van het verzoek van verzoekster om een voorschot had het op de weg gelegen van verweerder of het CWS om een gesprek te voeren met verzoekster. In dat gesprek had besproken kunnen worden wat verzoekster wil en wat daarvoor voor verweerder nodig is. Dit is nagelaten.
8. De voorzieningenrechter heeft op de website van KLM onderzocht voor welk bedrag verzoekster op korte termijn businessclass naar Suriname kan vliegen en een maand later weer terug naar Nederland kan vliegen. De prijzen op de website variëren van € 3.000,- tot € 6.500,- voor een retourvlucht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoekster met een voorschot van in totaal € 5.000,- redelijkerwijs een retourticket businessclass naar Suriname kopen.
9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en verweerder op te dragen het voorschot te verhogen met een bedrag van € 1.500,- onder dezelfde voorwaarden van het bestreden besluit.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek in die zin toe dat verweerder wordt opgedragen het voorschot op de schadevergoeding voor de werkelijk geleden schade met een bedrag van € 1.500,- te verhogen onder dezelfde voorwaarden van het bestreden besluit. Dit betekent dat verzoekster ook het bedrag van € 1.500,- niet hoeft terug te betalen, wanneer zij geen recht heeft op een schadevergoeding voor de werkelijk geleden schade. Verweerder moet dit bedrag binnen een week overmaken op het rekeningnummer van verzoekster.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).