RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/337611-21 (Promis)
Datum uitspraak: 14 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op 1 januari 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D.G. Specker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren hebben gebracht.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 17 oktober 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, meermalen stekende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer] en die [slachtoffer] daarbij in zijn rug heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
10 Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 1.500,- dient te worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen over de vordering van de benadeelde partij.
Vast staat dat de benadeelde partij door de bewezenverklaarde poging zware mishandeling van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, omdat aan hem lichamelijk letsel is toegebracht. Op grond van de door [slachtoffer] gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de immateriële schade voor een bedrag van € 800,- toewijsbaar.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 800,- met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (17 oktober 2021). De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte tegenover het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door hem met de bewezen geachte poging zware mishandeling is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 800,- (achthonderd euro).
11 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
12 Beslissing
Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 140 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2021213262-G6110123)
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 800,- (achthonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt op aan verdachte de verplichting ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 800,- (achthonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 16 (zestien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De voorlopige hechtenis is bij afzonderlijk bevel opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2022.