Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2022:751

Rechtbank Amsterdam
23-02-2022
25-02-2022
C/13/702538 / HA ZA 21-503
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) valt niet te verwijten dat een man niet op tijd een AOW-partnertoeslag heeft aangevraagd. Dat heeft de civiele rechter geoordeeld. De man had sinds eind 2014 een AOW-uitkering.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/702538 / HA ZA 21-503

Vonnis van 23 februari 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. P.T.H. Janssen te Nijmegen,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

zetelend te Amstelveen,

gedaagde,

advocaat mr. E.M. Bakker te Leiden.

Partijen zullen hierna [eiser] en SVB genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 20 oktober 2021

  • -

    het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 januari 2021.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is geboren op [geboortedatum] , zodat hij na verloop van 65 jaar en 2 maanden — en derhalve per 27 december 2014 — recht had op een AOW-pensioen.

2.2.

De echtgenote van [eiser] is 10 jaar jonger en was sinds 1990 werkzaam in loondienst. Haar dienstverband is blijkens een in het geding gebrachte werkgeversverklaring geëindigd op 31 mei 2021.

2.3.

SVB heeft [eiser] op 10 april 2014 een brief gestuurd met als onderwerp: aanvragen AOW-pensioen. Deze brief vermeldt onder meer het volgende:
“U bereikt binnenkort uw AOW-leeftijd. (…) In deze brief leest u hoe u een AOW pensioen kunt aanvragen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).”

Bij de brief is een overzicht gevoegd van een pagina, getiteld De AOW in hoofdlijnen. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“Heeft uw partner de AOW-leeftijd nog niet bereikt? Dan kunt u boven op uw AOW pensioen een extra bedrag krijgen: de partnertoeslag.”

2.4.

SVB heeft [eiser] een AOW-pensioen toegekend bij toekenningsbeschikking van 11 augustus 2014 (hierna: de toekenningsbeschikking). Hierin was de volgende informatie opgenomen over de voorwaarden voor toekenning van een partnertoeslag.

Waarom u geen toeslag krijgt

AOW’ers met een partner die nog niet de AOW-leeftijd heeft bereikt, kunnen een toeslag

krijgen op hun AOW-pensioen. Dit hangt af van het inkomen van de partner. U krijgt

geen toeslag, omdat het inkomen van uw partner te hoog is. Worden de inkomsten van

uw partner lager? Kijk voor meer in formatie bij ‘Een wijziging doorgeven’ in het

overzicht bij deze brief. (…)


Toeslag vervalt in 2015

In 2015 vervalt de toeslag. Wat dat voor u betekent, leest u in het overzicht bij deze

brief onder het kopje ‘Toeslag vervalt in 2015

Genoemd overzicht luidt voor zover in deze zaak van belang als volgt:

Toeslag vervalt in 2015

In 2015 vervalt de toeslag. Lees hier wanneer u vanaf 2015 nog een toeslag kunt

krijgen.

U bent geboren voor 1 november 1949

U kunt vanaf 2015 alleen nog een toeslag krijgen als u:

• voor 1 januari 2015 gehuwd bent of samenwoont, én

• in december 2014 een toeslag ontvangt.

(...)

Krijgt u geen toeslag omdat het inkomen van uw partner te hoog is?

In 2014 kunt u alsnog een toeslag krijgen als het inkomen van uw partner onder de

inkomensgrens van de toeslag komt. Dit verandert vanaf 2015. Komt het inkomen van

uw partner in of na 2015 onder de inkomensgrens van de toeslag, dan kunt u geen

toeslag krijgen. De inkomensgrens voor inkomsten uit arbeid, zoals loon of winst uit

bedrijf, ligt bij € 1.330,92 bruto per maand. Voor overige inkomsten, zoals een pensioen

of uitkering, ligt de grens bij € 737,76 bruto per maand. Dit zijn de bedragen per 1 juli 2014. Kijk voor de actuele bedragen op www.svb.nl/aow.


Partner in 2015 of later een te hoog inkomen? Dan stopt de toeslag definitief

Heeft uw partner een toeslag maar krijgt uw partner in of na 2015 een inkomen boven

de inkomensgrens van de toeslag? Dan stopt de toeslag definitief.”

Een kopie van deze beschikking is [eiser] bij brief van 7 december 2017 toegezonden.

2.5.

[eiser] heeft getracht om door het instellen van bezwaar tegen de toekenningsbeschikking alsnog in aanmerking te kunnen komen voor de partnertoeslag. In het bezwaarschrift is namens [eiser] aangegeven dat hij meent na 2015 recht te hebben op partnertoeslag zodra zijn echtgenote geen inkomsten meer heeft. Bij beslissing op bezwaar van 23 maart 2018 heeft SVB het bezwaar ontvankelijk, doch ongegrond verklaard.

2.6.

[eiser] is tegen de onder 2.5 genoemde beslissing in beroep gegaan. Bij uitspraak van 23 oktober 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant het beroep ongegrond verklaard en daarbij onder meer het volgende overwogen.

“6. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven dat nergens uit blijkt dat het primaire besluit in eisers Berichtenbox is geplaatst. Het besluit is wel per post verzonden naar het adres waar verweerder alle post die gericht is aan eiser toezendt. Omdat het primaire besluit niet aangetekend is verstuurd, eiser ontkent dat besluit te hebben ontvangen en er ook geen verzendadministratie is bijgehouden door verweerder waaruit zou kunnen blijken dat het besluit daadwerkelijk in augustus 2014 naar eiser is gestuurd, moet het er voor gehouden worden dat eiser pas in december 2017 bekend is geworden daarmee, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 april 2018 (ECLl:NL:CRVB:2018:1173). Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht ontvankelijk geacht.

7. Aan eiser is geen partnertoeslag toegekend wegens de wijziging van artikel 8 van de AOW met ingang van 1 januari 2015 (…)

8. De rechtbank stelt voorop en door eiser wordt ook niet (meer) betwist dat eiser geen recht op toeslag had in december 2014 omdat het inkomen van zijn partner te hoog was. In het licht hiervan kan niet anders dan geoordeeld worden dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat het primaire besluit juist is en heeft hij het bezwaar van eiser tegen het ·primaire besluit ook terecht ongegrond verklaard bij het bestreden besluit. Ook het bestreden besluit is derhalve juist en vertoont geen gebreken. Gelet hierop is er geen reden om het bestreden besluit niet in stand te laten en dient het beroep van eiser ongegrond verklaard te worden.

9. Over hetgeen in beroep is aangevoerd merkt de rechtbank nog het volgende op.

(…)

14. In het algemeen kan gesteld worden dat mensen geacht worden de wet - en de voor hen van belang zijnde wijzigingen daarin - te kennen. Voor deze wetswijziging geldt dat bij uitstek omdat daartoe al reeds in 1996 besloten is. Bovendien is er in de aanloop naar het tijdstip waarop de partnertoeslag werd afgeschaft ook nog eens veel aandacht aan besteed in de (landelijke) pers, op allerlei websites en door bijvoorbeeld ouderenorganisaties. De rechtbank is daarom van oordeel dat het eiser, ook al was hij nog maar net AOW-gerechtigd op het moment van de wetswijziging en ook al zou hij het primaire besluit nooit ontvangen hebben, bekend had kunnen en moeten zijn met de ophanden zijnde afschaffing van de partnertoeslag. Dat eiser er niet van op de hoogte was dient dan ook voor zijn rekening en risico te blijven.

15. Met betrekking tot het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel merkt de rechtbank op dat in de algemene informatiefolder die verweerder op 10 april 2014 naar eiser heeft gestuurd in algemene termen is vermeld dat men, indien men samenwoont met 'een partner die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt een partnertoeslag kan krijgen. Dat was op dat moment onder bepaalde voorwaarden ook nog het geval. Mede gelet op het feit dat eiser aan die voorwaarden niet voldeed, vermag de rechtbank niet in te zien hoe deze informatie zou kunnen worden opgevat als de voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereiste - uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van het daartoe bevoegd gezag dat eiser niettemin recht zou krijgen op een partnertoeslag.”

2.7.

De Centrale Raad van Beroep heeft bij uitspraak van 16 juli 2021 in het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2018 (zie onder 2.6) en 26 maart 2019 de aangevallen uitspraken bevestigd.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert na wijziging van zijn eis samengevat - veroordeling bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis van SVB tot betaling van

I. een bedrag ad € 37.851,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag;

II. met ingang van 1 januari 2022: een bedrag ter hoogte van de partnertoeslag (zulks conform de wettelijke normen) per maand, tot de eerste volledige maand waarin [eiser] geen recht meer zou hebben op partnertoeslag in de situatie waarin [eiser] dit recht op partnettoeslag wél tijdig had kunnen veiligstellen;
III. de buitengerechtelijke incassokosten

IV. de wettelijke rente en de proceskosten.

3.2.

[eiser] stelt dat hij op grond van de mededeling in de brief van 10 april 2014 (zie onder 2.3) meende dat hij recht zou hebben op een partnertoeslag. Hij stelt dat hij de toekenningsbeschikking niet heeft ontvangen. Als hij daarvan kennis had genomen, zou zijn vrouw tijdig met haar werk zijn gestopt, zodat recht op partnerpensioen zou zijn ontstaan. Nu hij hiervan geen kennis heeft kunnen nemen, is zijn vrouw blijven werken, in de veronderstelling dat [eiser] na beëindiging van haar werkzaamheden recht op partnertoeslag zou hebben. Dat blijkt niet het geval.

[eiser] meent dat SVB onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [eiser] heeft er op grond van de brief van SVB van 10 april 2014 op mogen vertrouwen dat hij aanspraak kon maken op een partnertoeslag.

3.3.

SVB heeft volgens [eiser] ook onrechtmatig gehandeld door hem cruciale informatie te onthouden. Hierdoor heeft SVB inbreuk gepleegd op zijn recht om tijdig aanspraak te kunnen maken op partnertoeslag. Bovendien is door SVB gehandeld in strijd met een wettelijke plicht, namelijk de plicht om AOW-gerechtigden tijdig en volledig te informeren over de mogelijkheden om een aanspraak op partnertoeslag veilig te stellen. Dat ook SVB de informatievoorziening als haar (wettelijke) plicht heeft gezien, volgt reeds uit het feit dat SVB het nodig heeft geacht om op een dergelijke uitvoerige en gedetailleerde wijze bij de wetswijziging stil te staan in haar correspondentie aan AOW-gerechtigden.

Bovendien heeft SVB gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het

maatschappelijk verkeer betaamt. Immers, het zorgvuldigheidsbeginsel brengt met zich

dat ook [eiser] diende te worden geïnformeerd. Zulks op dezelfde wijze als ook

andere AOW-gerechtigden door SVB zijn geïnformeerd. Door zulks na te laten, heeft SVB

onzorgvuldig, en daarmee onrechtmatig, gehandeld.

Nu SVB niet kan bewijzen dat de beschikking aan [eiser] is verzonden, komt het voor haar risico dat [eiser] die niet tijdig heeft ontvangen, aldus [eiser] .

3.4.

SVB stelt dat geen sprake van een concrete en ondubbelzinnige toezegging van SVB aan [eiser] dat in ieder geval en onder alle omstandigheden aanspraak kan worden gemaakt op partnertoeslag. Zij verwijst naar de onder 2.6 aangehaalde uitspraak. Van de Rechtbank Oost-Brabant.

3.5.

SVB betwist dat op haar de verplichting rustte om Van Hemert te informeren over de op handen zijnde wetswijziging, waardoor andere eisen gingen gelden voor het toekennen van een partnertoeslag. Zij is een uitvoeringsorganisatie en het is haar taak wet- en regelgeving uit te voeren. Het is niet de taak van de SVB om bekendheid te geven aan wetwijzigingen en evenmin haar wettelijke verplichting om mensen daarover te informeren.

SVB wijst er verder op dat de wetswijziging waar het in dit geding om gaat juist vroegtijdig is gepubliceerd, namelijk twintig jaar voordat de wet in werking zou treden, om eenieder de tijd te geven bij individuele financiële planning rekening te houden met het vervallen van de AOW-toeslag voor niet alleenstaanden. In 2013 is ook met een wetswijziging bepaald dat geen toeslagrechten kunnen ontstaan of herleven voor personen die vóór 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikten. Mensen worden geacht de wet en de van belang zijnde wijzigingen te kennen. Indien men niet bekend is met een wetswijziging, dient dit voor eigen rekening en risico te komen, zo volgt uit de jurisprudentie, aldus SVB, die ook hierbij verwijst naar de onder 2.6 aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant. Volgens SVB was informatie over de op handen zijnde wetswijzigingen onder andere op de website van SVB beschikbaar.

4 De beoordeling

De brief van 10 april 2014

4.1.

De vraag of SVB bij [eiser] in de brief van 10 april 2014 het vertrouwen heeft gewekt dat hij recht zou hebben op de partnertoeslag is beantwoord door de rechtbank Oost Brabant in de onder 2.6 aangehaalde uitspraak (onder 15). Deze overweging is ten overvloede gegeven en heeft daarom geen formele rechtskracht.
De rechtbank acht dit oordeel echter wel juist en neemt dit over. Omdat het hier gaat om een algemene informatiefolder en niet om een uitlating van SVB over de concrete situatie van [eiser] is de rechtbank evenals de rechtbank Oost-Brabant van oordeel dat geen sprake was van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van het daartoe bevoegd gezag dat [eiser] recht zou krijgen op een partnertoeslag. Dat betekent dat [eiser] niet mocht vertrouwen op toekenning van een partnertoeslag, zodat het niet toekennen daarvan ook geen onrechtmatige daad oplevert.

De niet ontvangen toekenningsbeschikking

4.2.

[eiser] stelt dat hij de toekenningsbeschikking niet heeft ontvangen. Wel ontving hij een uitkering, zodat hij wist dat de uitkering was toegekend.
SVB heeft niet gemotiveerd betwist dat [eiser] de toekenningsbeschikking niet heeft ontvangen, zodat de rechtbank daarvan uitgaat (evenals de rechtbank Oost-Brabant, zie 2.6, rechtsoverweging 6).
De vraag is vervolgens of SVB onrechtmatig heeft gehandeld door er niet voor te zorgen dat [eiser] de toekenningsbeschikking (met daarin de uitgebreide informatie over de partnertoeslag) ontving.

4.3.

Allereerst is de vraag of er een wettelijke verplichting bestond om [eiser] over de wetswijziging inzake de partnertoeslag te informeren.
De rechtbank stelt vast dat volgens artikel 34 lid 1 onder c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen tot de taken van de SVB behoort:

“zorgdragen voor gevraagde en ongevraagde verstrekking van deugdelijke informatie aan werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, verzekerden en andere belanghebbenden in verband met de uitvoering van de in onderdeel a genoemde wetten”

Een van de in onderdeel a genoemde wetten is de Algemene Ouderdomswet.

4.4.

Dat het verstrekken van informatie tot de taken van SVB behoort, betekent niet zonder meer dat als bepaalde informatie niet verstrekt wordt, in strijd is gehandeld met een wettelijke plicht en dus onrechtmatig is gehandeld. Daarvoor zal ook moeten worden beoordeeld of de norm strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (art. 6:163 BW). De rechtbank is van oordeel dat de norm die strekking niet heeft. De norm geeft in algemene zin een instructie aan SVB om informatie te verstrekken, maar is onvoldoende specifiek om te kunnen bepalen welk recht op informatie voor werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, verzekerden en andere belanghebbenden daaruit concreet zou voortvloeien. Zij hebben dan ook geen rechtens afdwingbaar recht op bepaalde informatie. Daarom kan het achterwege laten van het verstrekken van bepaalde informatie jegens hen ook niet onrechtmatig zijn. Anders gezegd: de norm dat SVB tot taak heeft informatie te verstrekken heeft niet de strekking werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, verzekerden en andere belanghebbenden te beschermen tegen schade die zij zouden kunnen lijden doordat zij over bepaalde informatie niet beschikken. Aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 is niet voldaan.

Behalve de onder 4.3 aangehaalde bepaling is er geen wettelijke verplichting op grond waarvan [eiser] aanspraak kan maken op het ontvangen van informatie zoals die in de toekenningsbeschikking was opgenomen.

Van een onrechtmatige daad wegens schending van een wettelijke plicht is dus geen sprake.

4.5.

SVB heeft geen inbreuk gemaakt op het recht van [eiser] om tijdig aanspraak te kunnen maken op de partnertoeslag. Dit recht bestond onafhankelijk van het al dan niet verstrekken van informatie door SVB. [eiser] had immers ook uit andere bronnen kunnen weten aan welke voorwaarden moest worden voldaan om in aanmerking te komen voor een partnertoeslag. De rechtbank verwijst naar overweging 14 in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (zie onder 2.6).

4.6.

Omdat op SVB geen wettelijke verplichting rustte op grond waarvan [eiser] aanspraak kon maken op het verstrekken van informatie, is niet in te zien op welke grond het verstrekken van informatie van haar dan toch verwacht mocht worden. Het niet verstrekken van informatie is dus niet onzorgvuldig. Van een onrechtmatige daad wegens handelen in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt is dus ook geen sprake.

Conclusie

4.7.

Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat SVB niet onrechtmatig heeft gehandeld, zodat de vorderingen van [eiser] zullen moeten worden afgewezen.

4.8.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SVB worden begroot op:

- griffierecht 2.076,00

- salaris advocaat 1.442,00 (2,0 punten × tarief € € 721)

Totaal € 3.518,00

4.9.

De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van SVB tot op heden begroot op € 3.518,00,

5.3.

veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,

5.4.

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.1

1 type: RHCJ coll:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.