4.1.
[eiser] heeft bij mondeling vonnis van 25 april 2022 de opdracht gekregen te bewijzen dat [taxibestuurder] met zijn auto een verkeersmanoeuvre en/of een verkeersfout heeft gemaakt en gevaar zettend heeft gehandeld, waardoor [eiser] met zijn scooter tegen de linkerachterzijde van de auto van [taxibestuurder] is gereden.
4.2.
Als getuige gehoord heeft [eiser] voor zover hier van belang het volgende verklaard.
“Het klopt dat de taxi aan de rechterkant van de weg reed zoals getekend op tekening A. Ik heb de rijrichting van de taxi er nu bij gezet. Er was een opening tussen de vluchtheuvel en de volgende vluchtheuvel. Wij reden beiden in de richting van het Rijksmuseum. Bij het kruisje op tekening B heb ik de taxi geraakt. Ik raakte de taxi aan de achterportier en ik ben gevallen. (...) Ik was wel steeds bij bewustzijn, ik ben niet bewusteloos geweest. Toen ik naar mijn been keek werd ik wel bang. (...) Ik heb de heer [taxibestuurder] gesproken voordat de politie kwam. Hij kwam naar mij toe en vroeg mij of alles goed ging. Ik zei: ‘nee, het gaat niet goed, mijn hele been is stuk’. Daarna heb ik de heer [taxibestuurder] niet meer gezien. [taxibestuurder] is weggereden van de plek van het ongeval. Toen de politie kwam, stond de taxi niet meer op dezelfde plek. Hij was aan de andere kant van de weg gaan staan, op een veilige plek, op een fietspad. Daarna heb ik hem niet meer gezien. Ik kon het ook niet zien omdat de ambulance en mensen ertussen stonden. (...)
De taxi reed langzaam aan de rechterkant van de weg. Ik was vlak bij de taxi toen hij ging draaien. Ik dacht dat de taxi daar rechts zou blijven en dat ik gewoon rechtdoor kon. Toen ik vlak bij de taxi was ging de taxi draaien en toen ben ik tegen hem aangereden. Voor de plek van de aanrijding zit een bocht in de weg, en daarom kun je niet ver naar achter kijken.
U vraagt mij of ik kon verwachten dat de taxi zou omdraaien. Nee. Ik verwachtte niet dat de taxichauffeur deze draai zou gaan maken, want hij reed langzaam aan de rechterkant alsof hij zou gaan stoppen en die opening van de vluchtheuvel is bedoeld voor auto’s die vanuit het Rijksmuseum richting Leidseplein gaan en naar links de P.C. Hooftstraat in willen draaien. Dat wordt aangegeven met een witte pijl op het wegdek. Je mag daar niet de draai maken die de taxi wilde maken. Er staan geen borden die aangeven dat je daar niet naar links mag.
U vraagt mij hoe hard ik zelf reed. Ik denk 30 of 35 km per uur. De maximale snelheid voor mijn scooter is 50 km per uur. U houdt mij voor dat scooters heel vaak harder rijden. Ik rijd nooit harder dan 40 km per uur, omdat dat niet kan in de stad. Ik wil veilig rijden.”
In de getuigenverklaring is sprake van de volgende twee tekeningen.
4.3.
Uit deze bewijsmiddelen tezamen genomen en de situatie ter plaatse is met voldoende zekerheid vast komen te staan dat [taxibestuurder] de door [eiser] bedoelde verkeersmanoeuvre heeft gemaakt, daardoor gevaarzettend heeft gehandeld en het ongeval heeft veroorzaakt. Dit oordeel is op het volgende gebaseerd.
4.3.1.
Er is geen twijfel over dat een botsing heeft plaatsgehad tussen [eiser] op de bromfiets/scooter en [taxibestuurder] in de taxi op de rijbaan van de Stadhouderskade te Amsterdam. De taxi is geraakt bij de linkerachterportier en de scooter heeft schade aan alle kanten. Dit blijkt uit het politierapport en uit de verklaringen van betrokkenen.
4.3.2.
De taxi was net weggereden bij het Parkhotel, dat is gelegen langs de Stadhouderskade in Amsterdam, ongeveer 100 meter voor de kruising van het ongeluk. De taxi had klanten in de auto. Dit blijkt uit de verklaring van [taxibestuurder] .
4.3.3.
De botsing gaf een ‘goede knal’ volgens [taxibestuurder] en het was een ‘harde botsing’ volgens [eiser] tijdens de mondelinge behandeling. Als [eiser] [taxibestuurder] zou hebben ingehaald ter hoogte van de vluchtheuvel en de botsing dus daar zou hebben plaatsgevonden, zoals [taxibestuurder] suggereert in zijn verklaring en zijn situatietekening , dan zou de aanrijding een krassend geluid hebben gemaakt en niet een knal, te meer omdat zowel [eiser] als [taxibestuurder] verklaren dat zij rustig reden. Dat is een algemene ervaringsregel. Bovendien biedt de weg die uit één rijbaan bestaat, ter hoogte van de vluchtheuvel amper ruimte om in te halen. De verklaring van [eiser] over een harde botsing past wel bij een min of meer frontale aanrijding tegen de zijkant van de taxi, terwijl die een draai aan het maken was. De verklaring van [eiser] is hierdoor geloofwaardiger dan die van [taxibestuurder] .
4.3.4.
De situatietekeningen die [taxibestuurder] , [eiser] en de politie hebben gemaakt verschillen van elkaar. De meeste geloofwaardigheid gaat uit van de schets die de politie heeft gemaakt. De politie doet onderzoek bij een ongeluk met lichamelijk letsel. De politie heeft als plaats van de aanrijding aangekruist dat dit op de kruising Stadhouderskade / P.C. Hooftstraat was, aan de rechterzijde van de rijbaan van de Stadhouderskade richting het Rijksmuseum, terwijl de P.C. Hooftstraat voor 1/3e voorbij was gereden. De bromfiets lag aan de linkerkant van de rijbaan en [eiser] op het midden van de Stadhouderskade, beide 2/3e voorbij de P.C. Hooftstraat. Dit klopt ongeveer met de situatietekening B van [eiser] . Het klopt niet met de situatietekening van [taxibestuurder] in het schadeformulier die de aanrijding heeft aangekruist naast de vluchtheuvel. Dan had de politie sporen van de botsing moeten vinden op de door hem aangekruiste plek. [taxibestuurder] en [eiser] hebben beiden verklaard dat de taxi niet hard reed. Dat klopt met de plaats van aanrijding en de positie van de scooter en van [eiser] , zoals weergegeven op de situatietekeningen van de politie en situatietekening B van [eiser] . De aanrijding heeft dus niet naast de vluchtheuvel plaatsgevonden, maar aan de rechter zijde van de rijbaan, op 1/3e voorbij de P.C. Hooftstraat. Dit politieproces-verbaal biedt daarom het belangrijkste bewijs dat wordt aangevuld met de verklaring van [eiser] .
4.3.5.
Als overtuigende elementen wordt nog overwogen dat [taxibestuurder] in het verleden meerdere verkeersovertredingen blijkt te hebben begaan, dat hij net bij het Parkhotel vandaan kwam en klanten in zijn auto had, dat het daarom verklaarbaar was dat hij een U-bocht wilde maken om zijn klanten naar de juiste plek te brengen, maar dat hij dit deed op een plaats waar dat niet is toegestaan. [eiser] heeft kort na het ongeluk aan de politie een verklaring afgelegd die zich in het politiedossier bevond dat hij niet kende; hij heeft op de mondelinge behandeling een verklaring afgelegd en later onder ede als getuige een verklaring afgelegd. Die verklaringen zijn in essentie gelijk, hetgeen tot extra overtuiging leidt.
4.3.6.
[eiser] heeft verklaard dat [taxibestuurder] de taxi naar de overzijde van de weg op het fietspad heeft gezet voordat de politie ter plaatse was. Dit klopt niet met de feiten. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is dit opgenomen als: “(...) kwam [taxibestuurder] naar mij toe. Hij keek. Hij rende naar de taxi en parkeerde de taxi dus aan de andere kant van de weg half op het fietspad in de tegenovergestelde rijrichting, in de richting van het Leidseplein.”. Als getuige heeft hij verklaard: “Ik heb de heer [taxibestuurder] gesproken voordat de politie kwam. Hij kwam naar mij toe en vroeg mij of alles goed ging. Ik zei: ‘nee, het gaat niet goed, mijn hele been is stuk’. Daarna heb ik de heer [taxibestuurder] niet meer gezien. [taxibestuurder] is weggereden van de plek van het ongeval. Toen de politie kwam, stond de taxi niet meer op de zelfde plek. Hij was aan de andere kant van de weg gaan staan, op een veilige plek op een fietspad. Daarna heb ik hem niet meer gezien. Ik kon het ook niet zien omdat de ambulance en mensen ertussen stonden.” De taxi stond na het ongeval zoals de politie hem heeft gefotografeerd half op het fietspad in de oorspronkelijke rijrichting en niet meer op de plaats waar de aanrijding had plaatsgevonden. Hoewel deze verklaringen van [eiser] hierover dus feitelijk onjuist zijn, klopt het wel dat de taxi verplaatst is voordat de politie aankwam. Dit blijkt uit de situatieschets van de politie waarin de plaats van de botsing en de plaats van de auto niet bij elkaar passen. Dat heeft [eiser] namelijk ook verklaard bij de politie zoals blijkt uit het proces-verbaal van 22 oktober 2019: ‘Direct na de aanrijding heeft hij de taxi verplaatst en ergens anders neergezet’. Aan de duiding van de rijrichting door [eiser] – tegenovergesteld aan de rijrichting waarin de taxi en de scooter voor het ongeluk reden – wordt minder waarde gehecht, omdat [eiser] door de botsing een zware beenbreuk had en pijn, hij op de grond lag, zijn zicht werd belemmerd en mogelijk de rijrichting niet goed in zich heeft opgenomen.
4.3.7.
De conclusie van dit alles is dat vast is komen te staan dat [taxibestuurder] een bijzondere verkeersmanoeuvre heeft gemaakt, en gevaar zettend heeft gehandeld, waardoor [eiser] met zijn scooter tegen de linkerachterzijde van de auto van [taxibestuurder] is gereden. [taxibestuurder] heeft daarmee onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, die door de aanrijding lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.5.
Als schadecomponenten heeft [eiser] het volgende opgevoerd.
4.5.1.
[eiser] stelt het eerste jaar van herstel naar zijn gezin in Pakistan te zijn gegaan voor herstel en op 2 oktober 2020 te zijn teruggekeerd. Als schade door verlies aan arbeidsvermogen van 2 oktober 2019 tot 29 juni 2021, dus 20 maanden, vordert [eiser] een bedrag van € 60.000,- netto. Hij schat zijn gemiddelde inkomen op € 3.000,- netto per maand. Wel heeft hij vanaf 2 oktober 2020 een bijstandsuitkering ontvangen.
4.5.2.
Achmea betwist deze schade. De BTW aangiften die [eiser] heeft overgelegd zijn te onduidelijk om daaruit een netto inkomen uit af te leiden. Verder is de revalidatieperiode onvoldoende aangetoond. Voorts moet er rekening worden gehouden met de bijstandsuitkering die [eiser] heeft ontvangen.
4.5.3.
Voorts wenst hij immateriële schadevergoeding/smartengeld te ontvangen omdat hij gecompliceerde beenbreuken heeft opgelopen, bijna twee jaar volledig arbeidsongeschikt is geweest en nog steeds beperkingen te hebben bij staan en lopen. Hij vordert een schadebedrag van € 10.000,-.
4.5.4.
Achmea betwist ook deze schade. Het is tot op heden onduidelijk wat het beloop van de klachten en de medische eindsituatie is.
4.5.5.
Tenslotte vordert [eiser] verwijzing naar de schadestaatprocedure voor de bepaling van de medische kosten, reiskosten, huisthoudelijke hulp/persoonlijke verzorging en schade aan zijn scooter.
4.5.6.
Achmea voert aan dat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet nodig is omdat de schade nu al begroot kan worden.
4.6.
De rechtbank oordeelt dat Achmea terecht protesteert tegen verwijzing naar de schadestaatprocedure. Ten aanzien van alle schadecomponenten moet [eiser] in staat worden geacht om deze met bewijsstukken en een toelichting daarop te onderbouwen. Hij zal daarvoor de gelegenheid krijgen en Achmea zal daarop mogen reageren.