Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2022:8090

Rechtbank Amsterdam
25-10-2022
02-02-2023
AWB - 22 _ 2019
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:612, Bekrachtiging/bevestiging
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Verweerder heeft een last onder dwangsom op kunnen leggen voor het laten gebruiken van een loods/schuur ten behoeve van kantoorruimte. Verweerder heeft met het rapport voldoende aannemelijk gemaakt dat de loods door eiser in gebruik was als een kantoor.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 22/2019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.W. van der Hulst),

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Bouzahra).

Procesverloop

Met een besluit van 13 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd wegens het laten gebruiken van een loods/schuur op het perceel aan de [adres] te Amsterdam door een derde ten behoeve van kantoorruimte.

Met een besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Gedateerd 21 juli 2022 heeft verweerder een invorderingsbesluit genomen ter hoogte van

€ 5.000,-.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 14 september 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon] .

Overwegingen

1. Op het perceel [adres 2] staat een woning en op het naastgelegen perceel [adres 3] staat een loods. De woning en loods zijn beide in eigendom van eiser. Eiser verhuurt de woning en gebruikt de loods. Op het adres van de loods stond tot

29 december 2020 het bedrijf [naam bedrijf] ingeschreven. De woning en loods zijn via één pad bereikbaar. Naar aanleiding van een klacht van de huurders heeft een toezichthouder op 4 maart 2020, 23 november 2020 en 14 december 2020 de percelen geïnspecteerd. Verweerder heeft hierover een rapport van bevindingen opgesteld. De huurders hebben op 25 november 2020 een handhavingsverzoek ingediend. Volgens de huurders laat eiser de loods namelijk in strijd met het bestemmingsplan als kantoorruimte door een derde in gebruik nemen. De huurders wonen momenteel in een noodwoning wegens een brand in de woning. De huurovereenkomst tussen eiser en de huurders is niet ontbonden.

2. Met een brief van 29 januari 2021 is aan eiser een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd en is eiser in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Eiser heeft op 18 februari 2021 een zienswijze ingediend.

3. De toezichthouder heeft op 31 mei 2021 nogmaals een inspectie uitgevoerd op het perceel en heeft de resultaten van de inspectie in een rapport van bevindingen neergelegd. Hierin staat vermeld dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat de loods wordt gebruikt als kantoorruimte. De inspecteur heeft dit afgeleid uit de bureaus met computers die hij in de ruimte heeft zien staan alsook een vergadertafel, bouwtekeningen, flip-over, kasten, een vuilnisbak en gebruikersmateriaal.

4. Met het primaire besluit heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd waarbij is bepaald dat eiser het gebruik van de loods ten behoeve van kantoor zonder omgevingsvergunning dient te staken en gestaakt dient te houden met een begunstigingstermijn van vier weken. De dwangsom bedraagt € 2.500,- per constatering per week met een maximum van € 20.000,-. Eiser heeft volgens verweerder gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo1 door een project uit te voeren voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan zonder een omgevingsvergunning. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘ [naam] ’. Op de percelen rust de bestemming ‘Wonen-2’. Op grond van het bestemmingsplan zijn kantoorfuncties niet toegestaan binnen deze bestemming.

5. Met het bestreden besluit heeft verweerder de last gehandhaafd. In navolging van het advies van de stedenbouwkundige afdeling stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen concreet zicht bestaat op legalisatie. Verweerder vindt dat eiser overtreder is, omdat hij het als natuurlijk persoon en als eigenaar en bestuurder van zijn firma in zijn macht heeft om een einde te maken aan de overtreding. De begunstigingstermijn is verlengd tot een week na het bestreden besluit.

6. Met een besluit van 21 juli 2022 is de dwangsom ingevorderd. Een toezichthouder heeft op 25 april 2022 en 6 mei 2022 vastgesteld dat eiser de loods nog steeds gebruikt als kantoor. Uit het dossier blijkt dat van de bevindingen op 6 mei 2022 een rapport is opgemaakt.

Standpunt eiser

7. Volgens eiser wordt de loods niet gebruikt als kantoor. Eiser voert aan dat het bedrijf [naam bedrijf] per abuis stond ingeschreven op het adres, maar inmiddels is uitgeschreven. Eiser heeft foto’s overgelegd waaruit volgt dat er geen sprake is van een kantoor. Daarnaast is de dwangsom volgens eiser onevenredig hoog. Verweerder heeft geen rekening gehouden met het feit dat eiser particulier is. Eiser stelt dat verweerder te veel gewicht heeft toegekend aan het geschonden belang terwijl voor hem niet bekend is wat het geschonden belang is. Ten aanzien van het invorderingsbesluit voert eiser aan dat de dwangsom ten onrechte tweemaal in rekening is gebracht.

Het oordeel van de rechtbank

Beroep tegen de last onder dwangsom

8. Uit artikel 17 van het bestemmingsplan volgt dat de bestemming ‘Wonen-2’ niet bestemd is voor kantoor, behalve voor ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen.

9. Op grond van artikel 1.47 van het bestemmingsplan wordt onder huisgebonden beroepen verstaan: kantoren, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en medische dan wel paramedische praktijken die in een woning worden uitgeoefend, waarbij:

a. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en het huisgebonden beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie van de betreffende woning en de omliggende woningen in dezelfde straat;

b. maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning voor het huisgebonden beroep gebruikt mag worden.

10. Volgens verweerder is er geen sprake van aan huisgebonden beroepen. Het gebruik van het kantoor vindt namelijk niet in de woning plaats, maar in de loods. De toezichthouder heeft daarbij de loods meerdere keren geïnspecteerd en heeft meerdere bureaus met computers zien staan, een vergadertafel, bouwtekeningen, flip-over, kasten, vuilnisbak en gebruikersmateriaal. Dit volgt ook uit de foto’s in het rapport van bevindingen. Bovendien hebben er ook bedrijven op het adres van de loods ingeschreven gestaan.

11. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de loods door eiser in gebruik was als kantoor. Dit volgt uit de foto van de binnenzijde van de loods van

14 december 2020 waarop twee bureaus, een vergadertafel, flip-over en een kapstok staan afgebeeld. De ruimte heeft daarmee de inrichting van een kantoor. Dit betekent dat de loods in gebruik was in strijd met de ter plaatse geldende bestemming, namelijk ‘Wonen-2’. De loods wordt daardoor niet voor wonen of het uitoefenen van huisgebonden beroepen gebruikt. Als gevolg is er sprake van een overtreding van het bestemmingsplan. De door eiser in beroep overgelegde foto’s maken dit oordeel niet anders aangezien op zitting is toegelicht dat deze zijn genomen in april 2022, dus zelfs na het bestreden besluit.

12. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, is een bestuursorgaan in de regel gehouden tot handhaving over te gaan, in dit geval door een last onder dwangsom op te leggen. Dit is de beginselplicht tot handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Op de beginselplicht tot handhaving bestaan twee uitzonderingen: er bestaat concreet zicht op legalisering of handhavend optreden is zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

13. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voor op grond waarvan verweerder van handhaving af zou moeten zien. Verweerder heeft onderzocht of voor het gebruiken van de loods als kantoorruimte een omgevingsvergunning kan worden verleend en heeft daarover advies gevraagd aan de afdeling Ruimte en Duurzaamheid. Deze afdeling heeft daarop gemotiveerd negatief geadviseerd. De rechtbank vindt dat verweerder daarmee voldoende heeft onderbouwd dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie.

De rechtbank vindt de last onder dwangsom bovendien niet onevenredig. Van de hoogte van het bedrag van de dwangsom dient een prikkel uit te gaan op grond waarvan de opgelegde last zal worden nagekomen. Daaraan wordt hier naar het oordeel van de rechtbank voldaan.

De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt welk belang is geschonden ter bescherming waarvan de last is opgelegd. Verweerder heeft gewezen op het belang van het gebruik van het perceel overeenkomstig de daaraan in het bestemmingsplan gegeven bestemming ‘Wonen-2’.

Beroep tegen het invorderingsbesluit

14. Op grond van artikel 5:39 van de Awb2 heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Op grond van artikel 5:32b, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.

15. Eiser heeft aangegeven ook in beroep te komen tegen de invordering. Volgens eiser is de dwangsom ten onrechte tweemaal in rekening gebracht.

16. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder stelt twee overtredingen te hebben geconstateerd, te weten op 25 april 2022 en 6 mei 2022. De rechtbank beschikt over een rapport van bevindingen met betrekking tot de overtreding van 6 mei 2022. Met dit rapport heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat er op die datum een overtreding heeft plaatsgevonden. In dat rapport is vermeld dat de ruimte is ingericht met meerdere bureaus met computers, een vergadertafel met stoelen, bouwtekeningen, een flip-over, kasten, een vuilnisbak en gebruikersmateriaal. Dit blijkt ook uit de foto’s in het rapport. In zoverre slaagt het beroep tegen het invorderingsbesluit dan ook niet.

Aangezien de rechtbank alleen beschikt over een rapport van bevindingen met betrekking tot de overtreding van 6 mei 2022, kan de rechtbank niet vaststellen of er ook op 25 april 2022 een overtreding heeft plaatsgevonden. Dit brengt met zich mee dat het invorderingsbesluit voor zover betrekking hebbende op een vermeende overtreding op 25 april 2022 geen stand houdt.

Conclusie

17. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.

18. Het beroep tegen het invorderingsbesluit is gegrond. De rechtbank zal het invorderingsbesluit voor zover het ziet op de vermeende overtreding op 25 april 2022 vernietigen en het invorderingsbesluit voor zover dat ziet op de overtreding van 6 mei 2022 in stand laten.

19. Omdat de rechtbank het beroep tegen het invorderingsbesluit gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;

  • -

    verklaart het beroep tegen het invorderingsbesluit gegrond;

  • -

    vernietigt het invorderingsbesluit voor zover daarbij een last onder dwangsom is verbeurd voor de vermeende overtreding op 25 april 2022 en laat dit besluit voor zover deze betrekking heeft op de overtreding op 6 mei 2022 in stand;

  • -

    herroept het invorderingsbesluit voor zover daarbij is beslist dat er een dwangsom is verbeurd voor de vermeende overtreding op 25 april 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;

  • -

    draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;

  • -

    veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

1 Voluit: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

2 Voluit: Algemene wet bestuursrecht.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.