RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 81-256193-19 (zaak A) en 81-040580-21 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 25 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen de rechtspersoon:
gevestigd op het [adres] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 februari 2022 (inhoudelijke behandeling) en 25 februari 2022 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. H.H.M. Beune en J.S. de Weijer (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van wat de vertegenwoordiger van verdachte, [vertegenwoordiger] , en de raadsvrouw van verdachte, mr. R. Croes-Hoogendoorn, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A en zaak B aangeduid.
2 Beschuldiging
[verdachte] (hierna: [verdachte] ) wordt kort gezegd beschuldigd van verschillende milieudelicten, te weten:
1. (opzettelijk) handelen in strijd met voorschriften 3.13.2 en 4.2.2 van de omgevingsvergunning op verschillende data in de periode van 23 juli 2018 tot en met
28 juli 2019, doordat er op 28 juli 2019 een explosie zou hebben plaatsgevonden en op
13 februari 2019 een stofemissie;
2. ( (opzettelijk) handelen in strijd met artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) door op zeven data in de periode van 2 juli 2018 tot en met
13 februari 2019 bij de opslag en de overslag van goederen, niet zoveel mogelijk te voorkomen dat stofverspreiding optrad en/of verontreiniging van de omgeving niet zoveel mogelijk werd beperkt;
subsidiair is dit feitencomplex tenlastegelegd als (opzettelijk) handelen in strijd met voorschrift 4.2.4 van de omgevingsvergunning;
3. het in strijd met artikel 17.2 Wet milieubeheer opzettelijk niet melden van een ongewoon voorval op 23 juli 2018;
-
(opzettelijk) handelen in strijd met voorschrift 4.2.2 van de omgevings-vergunning door niet te voorkomen dat een stofemissie plaatsvond op 11 mei 2020;
-
(opzettelijk) handelen in strijd met artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit op 11 mei 2020 te Velsen-Noord, door niet zoveel mogelijk te voorkomen dat een stofverspreiding optrad;
subsidiair is dit feitencomplex tenlastegelegd als (opzettelijk) handelen in strijd met voorschrift 4.2.4 van de omgevingsvergunning.
De tekst van de volledige (ter terechtzitting gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in de bijlage.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 28 juli 2019 te Velsen-Noord heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, afgegeven op 13 februari 2009, onder kenmerk 2009-2963, welk voorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting aan de Breedbandweg (1), immers werd in strijd met voorschrift 3.13.2 van de vergunning van 13 februari 2009 niet voorkomen dat er bij het gieten van slakken een explosie plaatsvond op 28 juli 2019.
7 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23 en 51 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en
2.3
onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte in zaak A onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten aanzien van de overtredingen van 2 juli 2018 en 23 juli 2018.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is tenlastegelegd onder:
- zaak A onder 1 ten aanzien van het incident van 13 februari 2019 en impliciet primair (misdrijf) ten aanzien van het incident van 28 juli 2019,
- zaak A onder 2 primair en subsidiair,
- zaak A onder 3,
- zaak B onder 1 en
- zaak B onder 2 primair en subsidiair,
en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 ten aanzien van het incident van
28 juli 2019 impliciet subsidiair (overtreding) ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 5.000,- (vijfduizend euro).
Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. J. Huber en M.J.A. Tax, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2022.