3 De feiten
3.1.
[gedaagde 1] was van 2005 tot 25 februari 2010 directeur van een visverwerkingsbedrijf in [vestigingsplaats] (Rusland) genaamd Naamloze Vennootschap “ [gefailleerde] (hierna: [gefailleerde] ). Hij is getrouwd met [gedaagde 2] .
3.2.
Op 10 december 2015 is [gefailleerde] failliet verklaard. Daarbij is [naam 1] (hierna: [naam 1] ) benoemd als faillissementscurator.
3.3.
De grootste schuldeiser van [gefailleerde] en tevens een van de aanvragers van het faillissement, is een coöperatie genaamd RK Belokamenka (hierna: Belokamenka). Belokamenka leverde visproducten aan [gefailleerde] . Belokamenka is in 1998 opgericht. Een van de oprichters was [naam 1] .
3.4.
[naam 1] heeft in zijn hoedanigheid van curator op 25 september 2017 een vordering tegen [gedaagde 1] ingesteld bij de Rechtbank van koophandel van de regio Moermansk (hierna: Rechtbank Moermansk) uit hoofde van ‘subsidiaire aansprakelijkheid’ voor de schulden in het faillissement van [gefailleerde] . In een later stadium is de procedure uitgebreid en is de vordering mede gericht tegen [gedaagde 2] . Op 17 juni 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. [gedaagden] waren daar niet bij aanwezig. Evenmin waren zij vertegenwoordigd door een advocaat.
3.5.
Bij vonnis van 25 juni 2020 heeft Rechtbank Moermansk geoordeeld dat [gedaagden] als feitelijk leidinggevenden van [gefailleerde] aansprakelijk zijn en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de curator van het gevorderde bedrag van 27.822.516 Roebel en 86 Kopeken (ten tijde van dit vonnis ongeveer gelijk aan € 446.860,96).
3.6.
[gedaagden] zijn in appel gegaan tegen dit vonnis. Op 23 oktober 2020 heeft de Dertiende Rechtbank van koophandel van beroep in Sint Petersburg het vonnis bekrachtigd. [gedaagden] hebben tegen deze uitspraak cassatie ingesteld. Bij arrest van 29 januari 2021 heeft de Rechtbank van koophandel van het Noordwestelijk district zowel het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg als het arrest in hoger beroep bekrachtigd.
3.7.
Op 14 oktober 2021 heeft Rechtbank Moermansk [naam 1] op diens verzoek ontheven van zijn taak als curator. Op 29 november 2021 heeft Rechtbank Moermansk [curator] (hierna: [curator] ) aangesteld als opvolgend curator.
3.8.
Op 20 december 2021 heeft Rechtbank Moermansk, in aanvulling op het eerdere vonnis, beslist dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vervallen ‘moratoriuminteresten’ ten bedrage van 9.584.934 Roebel en 84 Kopeken (ten tijde van dit vonnis ongeveer gelijk aan € 153.944,84).
5 De beoordeling
bevoegdheid
5.1.
Aangezien sprake is van een internationaal geschil dient de rechtbank ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is.
5.2.
Tussen Nederland en de Russische Federatie geldt geen executieverdrag. Ook de Europese EEX-verordening is niet van toepassing. Dit brengt mee dat op grond van het Nederlandse commune internationaal bevoegdheidsrecht moet worden bepaald of de Nederlandse rechter bevoegd is.
5.3.
Nu gedaagden hun woonplaats in Nederland hebben, is de rechtbank op grond van artikel 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) in ieder geval bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen. Dit betekent dat de vraag of artikel 431 lid Rv direct rechtsmacht schept, zoals de curator heeft gesteld, in het midden kan blijven in deze procedure.
5.4.
Bij conclusie van antwoord hebben [gedaagden] aangevoerd dat de curator niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat [naam 1] met ingang van 14 oktober 2021 is ontheven van zijn taak als curator. Dit verweer behoeft geen bespreking meer, nu het geding bij exploot van 13 september 2022 is geschorst en door [curator] als opvolgend curator is hervat.
5.5.
Ter zitting hebben [gedaagden] betoogd dat ook de opvolgend curator niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe hebben zij aangevoerd dat het onzeker is of de faillissementsprocedure betreffende [gefailleerde] in Rusland nog loopt aangezien in de beschikking die als productie 8 door de curator is ingediend staat dat de termijn van de faillissementsprocedure is verlengd tot 10 juni 2022. Nu door de curator geen nadere stukken zijn overgelegd die aantonen dat het faillissement ook na die datum is verlengd, is het faillissement schijnbaar al opgeheven en mag [curator] zich geen curator meer noemen, aldus [gedaagden]
5.6.
Dit betoog slaagt niet. Namens de curator is gemotiveerd betwist dat het faillissement is geëindigd. Daartoe is gesteld dat het in Rusland de standaardprocedure is om lopende faillissementen elke paar maanden bij beschikking te verlengen en dat het faillissement van [gefailleerde] tot op heden steeds is verlengd. [gedaagden] hebben de aldus beschreven standaardprocedure in faillissementszaken niet weersproken. Zij hebben ook verder geen enkel aanknopingspunt geboden voor de juistheid van hun stelling dat het faillissement van [gefailleerde] – na 6 ½ jaar – ineens zou zijn beëindigd. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat het faillissement betreffende [gefailleerde] nog altijd voortduurt en dat [curator] de curator in dit faillissement is.
5.7.
[curator] kan dan ook als opvolgend curator worden ontvangen in de vordering.
5.8.
Ter zitting heeft mr. Rijken verzocht om aanhouding van de behandeling. Dit verzoek is ter zitting afgewezen.
5.9.
Vervolgens heeft mr. Rijken verzocht om gelegenheid voor het indienen van een nadere conclusie. Ook dit verzoek wordt afgewezen. Uitgangspunt is dat de eisende partij ter zitting reageert op de conclusie van antwoord. In dit kader is partijen reeds bij tussenvonnis van 2 maart 2022 aangekondigd dat zij in de eerste termijn elk twintig minuten spreektijd krijgen. Als dit volgens de curator ontoereikend was om inhoudelijk te reageren op de door [gedaagden] gevoerde verweren, had het op zijn weg gelegen tijdig voor de zitting te verzoeken om verlenging van de spreektijd. Dat mr. Rijken als opvolgend advocaat zich op 13 juli 2022 heeft gesteld, maakt dit niet anders.
5.10.
Mr. Rijken heeft van de geboden spreektijd gebruik gemaakt door te verklaren zoals in het proces-verbaal is weergegeven. De door mr. Rijken ter zitting overgelegde notitie van 36 pagina’s (naar de rechtbank begrijpt: een Nederlandse vertaling van een schriftelijke reactie op de conclusie van antwoord die door het Russische advocatenkantoor van de curator is opgesteld) is niet voorgedragen en zal de rechtbank ook niet als voorgedragen beschouwen. Dat zou immers neerkomen op een verkapte conclusie van repliek waarvoor geen toestemming is verleend en waarop in dat geval onvoldoende gelegenheid tot wederhoor is geweest voor [gedaagden]
5.11.
De rechtbank beoordeelt de vordering van de curator dan ook op grond van hetgeen partijen bij dagvaarding, conclusie van antwoord en ter gelegenheid van de zitting naar voren hebben gebracht.
erkenning en tenuitvoerlegging Russisch vonnis
5.12.
Aangezien er geen verdrag bestaat tussen Nederland en de Russische Federatie op grond waarvan een Russisch vonnis voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt, heeft de curator zijn vordering gebaseerd op artikel 431 lid 2 Rv. Volgens deze bepaling kan het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Deze nieuwe behandeling en afdoening kan op twee manieren geschieden: i) een inhoudelijke behandeling, waarbij de Nederlandse rechter het geding zelfstandig beoordeelt en beslist, los van het oordeel van de buitenlandse rechter en ii) een niet-inhoudelijke behandeling, waarbij wordt getoetst aan de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria (de Gazprombank-criteria) en de Nederlandse rechter een veroordeling uitspreekt gelijk aan de veroordeling van het buitenlands vonnis. De afdoeningswijze zonder inhoudelijke behandeling wordt wel aangeduid als ‘verkapte exequatur’.
5.13.
Uit de dagvaarding volgt dat de curator met deze procedure op grond van artikel 431 lid 2 Rv een ‘verkapte exequatur’ wenst te verkrijgen, zodat hij feitelijk de Russische vonnissen in Nederland ten uitvoer kan leggen. De curator heeft niet, ook niet subsidiair, om een nieuwe inhoudelijke behandeling van het geschil gevraagd. Dat betekent dat de rechtbank zich beperkt tot de vraag of zij [gedaagden] zonder een zelfstandige beoordeling van het geschil zal veroordelen tot datgene waartoe zij op grond van de vonnissen van Rechtbank Moermansk gehouden zijn.
5.14.
Uitgangspunt daarbij is dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.1
5.15.
De curator stelt dat aan elk van deze criteria is voldaan. [gedaagden] zijn correct opgeroepen en hebben in drie instanties verweer gevoerd. Er is geen reden om aan te nemen dat de vonnissen van Rechtbank Moermansk in strijd zouden zijn met de Nederlandse openbare orde. De vonnissen moeten dan ook worden erkend, aldus de curator.
5.16.
[gedaagden] stellen zich daarentegen op het standpunt dat aan de voorwaarden (ii) en (iii) niet is voldaan, omdat geen sprake is geweest van een eerlijke rechtsgang. Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat [naam 1] vanwege conflicterende belangen nooit benoemd had mogen worden tot curator. Ook hebben zij betoogd dat het eerste vonnis tot stand is gekomen zonder dat hen daadwerkelijk gelegenheid is geboden om aanwezig te zijn op een zitting bij de rechter en zonder dat rekening is gehouden met de verweren die zij hebben gevoerd. Erkenning van dit vonnis zou om deze redenen in strijd zijn met de Nederlandse openbare orde, aldus [gedaagden]
benoeming [naam 1] als curator
5.17.
Een belangrijke waarborg voor een eerlijke insolventieprocedure is de benoeming van een deskundige faillissementscurator die zijn taak onafhankelijk en neutraal uitoefent. Een curator dient geen tegenstrijdige belangen te hebben en elke schijn van belangenverstrengeling of van persoonlijke betrokkenheid moet worden vermeden. Dit geldt niet alleen in Nederland. Het belang van een onafhankelijke curator in een faillissement wordt internationaal erkend.2
5.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat ook naar Russisch recht een faillissementscurator onafhankelijk moet zijn en geacht wordt op te treden in het belang van alle schuldeisers. In dit kader is in artikel 20.2, onderdeel 2 van de Russische federale faillissementswet vastgelegd dat ‘the arbitration court may not approve any trustees in bankruptcy being interested persons in relation to the debtor or the creditors to be interim managers, administrative managers, external managers or liquidators in the bankruptcy proceedings’.3
5.19.
[gedaagden] stellen dat [naam 1] in strijd met deze bepaling tot curator is benoemd, gezien zijn betrokkenheid bij Belokamenka. Volgens [gedaagden] is [naam 1] een van de oprichters en eigenaren van Belokamenka. Ter onderbouwing hebben zij een uittreksel uit het Russische handelsregister in het geding gebracht, waarin [naam 1] staat vermeld als een van de ‘members / founders of the legal entity’. Ook hebben zij een legal opinion overgelegd van hun Russische advocaat, die onder meer schrijft dat de benoeming van [naam 1] strijdig is met de Russische faillissementswet.
5.20.
De curator stelt dat [naam 1] niet als belanghebbende in de zin van de Russische faillissementswet valt aan te merken ten aanzien van Belokamenka. Het betreft hier een coöperatie en volgens Russisch recht heeft een coöperatie geen eigenaar. [naam 1] was in 1998 een van de oprichters van de coöperatie, maar heeft in 2010 zijn aandeel overgedragen en zijn lidmaatschap beëindigd. Naar Russisch recht stond er dan ook niets aan in de weg dat [naam 1] in 2015 werd benoemd tot curator.
5.21.
De rechtbank constateert dat partijen het oneens zijn over de mate van betrokkenheid van [naam 1] bij Belokamenka. Volgens [gedaagden] is [naam 1] (al dan niet middellijk) nog altijd een van de eigenaren; volgens de curator is iedere betrokkenheid in 2010 geëindigd. Wat in ieder geval vast staat, is dat [naam 1] in 1998 een van de oprichters was van Belokamenka en dat hij tot ten minste 2010 betrokken is gebleven en een aandeel in de onderneming heeft gehouden. Eveneens staat vast dat Belokamenka de grootste schuldeiser in het faillissement van [gefailleerde] is en een van de schuldeisers is die het faillissement hebben aangevraagd. Bovendien was Belokamenka volgens de onbetwiste stellingen van [gedaagden] betrokken bij de samenwerking die in 2013 is aangegaan tussen [gefailleerde] en RK Severnaya Zvezda. Dit betekent dat de procedure waarin [gedaagden] aansprakelijk werden gehouden voor de manier waarop feitelijk leiding is gegeven aan [gefailleerde] , geïnitieerd is door een curator die banden had met een onderneming die ook bij een samenwerking van [gefailleerde] was betrokken. Voorts is [naam 1] betrokken bij het “Juridisch bedrijf Antares” die als auditors de boeken van [gefailleerde] hebben bekeken. Dit hebben [gedaagden] onderbouwd aangevoerd en is door de curator niet betwist. Deze omstandigheden vormen op zichzelf reeds aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van [naam 1] als onafhankelijk faillissementscurator. Daar komt bij dat een andere betrokkene bij Belokamenka, genaamd [naam 2] , al in 2014 – nog voor het faillissement en de benoeming van [naam 1] – in een dreigmail aan [gedaagde 1] aankondigde de schuld van [gefailleerde] desnoods te zullen innen door hem in hechtenis te laten nemen of door hem op te laten zoeken door “hungry guys who came out of the 90s”. De benoeming van [naam 1] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook op zijn minst omgeven met de schijn van belangenverstrengeling.
5.22.
De benoeming van [naam 1] als faillissementscurator geldt als omstandigheid die meeweegt bij het oordeel van de rechtbank of de vonnissen van Rechtbank Moermansk erkend moeten worden. Zoals de Hoge Raad in het Yukos Oil-arrest4 heeft overwogen, kunnen misstanden bij eerdere procedures immers meewegen in het oordeel dat een vonnis zich niet voor erkenning leent.
5.23.
Ook ten aanzien van de procedure die heeft geleid tot de vonnissen zelf is de vraag gerezen of voldaan is aan de eisen van een eerlijke rechtsgang. [gedaagden] hebben in dit kader onder meer aangevoerd dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om een zitting bij te wonen en dat er geen acht is geslagen op de argumenten die zij hebben aangevoerd.
5.24.
Vast staat dat [gedaagden] niet aanwezig zijn geweest bij de inhoudelijke behandeling van de vordering van de curator en daar evenmin vertegenwoordigd zijn door een advocaat. Op eerdere verzoeken om de zitting uit te stellen of op afstand deel te nemen aan de zitting met behulp van videoconferentie, is niet geregeerd of deze zijn afgewezen.
5.25.
Namens de curator is betoogd dat aan alle procedurele regels is voldaan. [gedaagden] waren op de hoogte van de zitting, hebben schriftelijk een verweer ingediend en hebben een advocaat ingeschakeld die hen heeft bijgestaan. Het verzoek om de zitting op afstand te laten plaatsvinden is volgens de curator terecht afgewezen. Op grond van Russische procedureregels hadden [gedaagden] moeten verzoeken de zaak naar een andere rechtbank te verwijzen die over de technische middelen voor een videoconferentie beschikt.
5.26.
Naar de rechtbank begrijpt, heeft de inhoudelijke behandeling van de vordering van de curator – na meermaals uitstel – uiteindelijk plaatsgevonden op 17 juni 2020, te midden van de coronapandemie. Doordat hun verzoek om de zitting op afstand bij te wonen is afgewezen, zijn [gedaagden] feitelijk niet in de gelegenheid geweest de zitting bij te wonen. Bij de afwijzing van dat verzoek is hen niet meegedeeld dat het Rechtbank Moermansk aan technische middelen ontbrak en dat [gedaagden] een verzoek tot verwijzing van de zaak naar een andere rechtbank konden indienen. Uit het eerste vonnis blijkt dat alleen een vertegenwoordiger van de curator op de zitting aanwezig was en dat de beslissing op de vordering van de curator diezelfde dag nog is genomen. Deze omstandigheden doen de rechtbank twijfelen of bij de totstandkoming van de beslissing de beginselen van hoor en wederhoor voldoende in acht zijn genomen. Dat deze omissies bij de procedure in appel of cassatie op voldoende wijze zijn gecorrigeerd, is niet gebleken.
5.27.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank er niet van overtuigd dat de Russische vonnissen waarvan erkenning wordt gevraagd tot stand zijn gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. De curator heeft de gerezen twijfel over de onafhankelijkheid van de curator en de eerlijkheid van de rechtsgang niet kunnen wegnemen. Dat betekent dat niet voldaan is aan voorwaarden ii) en iii) van het Gazprombank-arrest en dat de vonnissen niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komen.
5.28.
De rechtbank concludeert dan ook tot afwijzing van het gevorderde.
5.29.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 1.666,00
- salaris advocaat 6.428,00 (2,0 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 8.094,00
5.30.
De curator zal tevens in de nakosten worden veroordeeld zoals in de beslissing is vermeld.