vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13.301169.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Parketnummer: 13/301169-22 (Promis)
Datum uitspraak: 14 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd te: [naam PI] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.S. Selier en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.D. Popescu naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat door de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren is gebracht.
2 Tenlastelegging
Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 18 november 2022 in Amsterdam:
Feit 1: heeft gepoogd [benadeelde partij] van het leven te beroven. Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling.
Feit 2: gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 18 november 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, slaande en stekende bewegingen heeft gemaakt richting het hoofd van die [benadeelde partij] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 Beslag
Onder verdachte zijn, blijkens bijgevoegde lijst van in beslaggenomen voorwerpen een mes en blijkens een kennisgeving van in beslagneming een identiteitskaart in beslag genomen (zie bijlage II).
Het mes behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit mes het onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit mes verbeurdverklaard.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal voor de identiteitskaart de bewaring ten behoeve van de
rechthebbende gelasten.
9 Vordering benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 403,11 aan vergoeding van materiële schade, waarvan € 78,11 euro ziet op schade aan zijn werkbroek en € 325,00 op schade aan zijn iPhone. Verder vordert de benadeelde partij € 1.600,00 aan vergoeding van immateriële schade. In de vordering tot schadevergoeding is toegelicht dat de benadeelde partij door het feit psychische klachten heeft ondervonden. Desgevraagd heeft de benadeelde partij op de zitting toegelicht dat hij nog steeds psychische gevolgen van het feit ondervindt en dat hij door zijn huisarts is doorverwezen naar een psycholoog. De benadeelde partij vordert de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen en vordert verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft de vordering niet betwist en aangegeven dat verdachte de schade aan de benadeelde partij wil vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij heeft schade geleden door het bewezenverklaarde feit.
De gevorderde € 403,11 aan vergoeding van materiële schade, waarvan € 78,11 euro ziet op schade aan zijn werkbroek en € 325,00 ziet op schade aan zijn iPhone, komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen. De toegewezen schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2022, tot aan de dag waarop deze volledig is betaald.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het feit nog steeds klachten ervaart. Gelet op de gedragingen van de verdachte brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding matigen nu verdachte van feit 1 primair is vrijgesproken (poging tot doodslag) en de rechtbank gelet daarop de vordering van de benadeelde partij te hoog vindt. De rechtbank vindt een bedrag van € 500,00 voor een vergoeding van de immateriële schade passend gelet op beslissingen in soortgelijke zaken. De toegewezen schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2022 tot aan de dag waarop deze volledig is betaald.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die [benadeelde partij] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
1 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2022248170-G6265259).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- Idkaart (PL1300-2022248170-6265272).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 403,11 (vierhonderddrie euro en elf eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 903,11 (negenhonderddrie euro en elf eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 18 (achttien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2023.