vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13-247592-22
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd te [naam] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra-Koops, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.M.F. Opering, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 27 september 2022 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan aanranding (feit 1) en poging tot verkrachting (feit 2) van [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage opgenomen bij dit vonnis. De tekst geldt als hier ingevoegd.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op 27 september 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- -
die [slachtoffer] onverhoeds van achteren op een step heeft benaderd en
- -
zich vervolgens van achteren op die [slachtoffer] heeft gestort en
- -
die [slachtoffer] tegen een muur heeft gedrukt en
- -
de borsten van die [slachtoffer] over de kleding heen heeft aangeraakt en
- -
vervolgens die [slachtoffer] op de grond heeft gegooid en
- -
die [slachtoffer] op haar rug heeft gedraaid en
- -
op die [slachtoffer] is gaan zitten met zijn gewicht op haar benen en een arm om haar nek geslagen en
- -
de knoop en de rits van de broek van die [slachtoffer] heeft geopend en
- -
zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- -
de vagina van die [slachtoffer] heeft aangeraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de rechtbank er vanuit gaat dat de benadeelde nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van de poging tot verkrachting en hierdoor ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast.
De hoogte van de vordering is niet gemotiveerd betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 27 september 2022.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 bewezenverklaarde feit is toegebracht aan het slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 27 september 2022.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.000,- (vijfduizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en N.T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2023.