vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer vordering tul: 13.203368.20
Parketnummer: 13.157119.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Parketnummer: 13/157119-22
Parketnummer vordering tul: 13/203368-20
Datum uitspraak: 31 januari 2023 (Promis)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in: [naam] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Zaim, en de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. M.G.C. van Riet, naar voren hebben gebracht.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de in Bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 21 juni 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een puntig voorwerp in de nek van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7 De strafbaarheid van verdachte
Psychische overmacht
De verdediging heeft, in geval van bewezenverklaring, een beroep gedaan op psychische overmacht en daartoe aangevoerd dat verdachte op zeer jonge leeftijd is blootgesteld aan ernstige vormen van huiselijk geweld. Hij en zijn moeder zijn jarenlang slachtoffer geweest van bedreigingen en mishandelingen door [slachtoffer] . Door dit verleden heeft verdachte gehandeld zoals hij deed.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
De rechtbank begrijpt dat verdachte, gelet op zijn verleden, gevoelens van paniek kan hebben ervaren toen hij [slachtoffer] weer zag. Gelet echter op het tijdsverloop, en nu [slachtoffer] die bewuste dag geen contact heeft gezocht met verdachte en ook geen aanstalten daartoe heeft gemaakt, vindt de rechtbank niet aannemelijk dat bij verdachte een zodanige gemoedstoestand is ontstaan dat hij redelijkerwijs niet anders kon handelen dan hij deed. De rechtbank verwerpt het verweer.
Putatief noodweer
Daarnaast heeft de verdediging een beroep gedaan op putatief noodweer en daartoe naar voren gebracht dat verdachte door de mishandelingen in zijn jeugd verschoonbaar in de veronderstelling verkeerde dat hij zich tegen een dreigend gevaar vanuit [slachtoffer] moest verdedigen.
Ook dit verweer wordt verworpen. Niet is gebleken van een vermeende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , waartegen verdachte zich verschoonbaar meende te moeten verdedigen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezenverklaarde feit.
9 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.485,- aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In tegenstelling tot de verdediging vindt de rechtbank de ingediende vordering niet dusdanig complex dat deze vanwege een onevenredige belasting van het strafproces niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De rechtbank vindt zich voldoende voorgelicht om deze vordering te kunnen behandelen en beslist als volgt.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Als gevolg van het steekincident heeft de benadeelde partij 49 dagen in het ziekenhuis gelegen en verschillende operaties moeten ondergaan. Een vergoeding voor de extra kosten die hij en zijn familie en/of naasten daarvoor hebben moeten maken, komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank gaat daarbij uit van de vergoeding die wordt genoemd in de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatie, te weten € 31,- per dag. De rechtbank komt daarmee tot een vergoeding van € 1.519,- (€ 31,- x 49 dagen).
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van kosten voor het eigen risico van 2022 niet voor toewijzing in aanmerking komt nu op basis van de aangeleverde stukken niet kan worden vastgesteld of de benadeelde partij deze kosten heeft betaald naar aanleiding van medische zorg als gevolg van het bewezenverklaarde. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit in 2023 het eigen risico zal verbruiken, waardoor ook dit deel van de vordering niet kan worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot € 1.519,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke echter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Vast staat immers dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hij heeft een litteken van 17,5 centimeter in zijn hals en er is sprake van verlammingsverschijnselen rond de linkerzijde van de mond en het linkeroog. Het is onduidelijk of en in hoeverre dat letsel zal herstellen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden ziet de rechtbank reden aan te sluiten bij letselcategorie 3 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor fysiek letsel, te weten blijvende hinderlijke beperkingen in het dagelijks beroeps- of bedrijfsmatig functioneren (of een daaraan gelijk te stellen activiteit), en letselcategorie 3 voor psychisch letsel door toebrengen van snij- of steekwonden waarbij inwendige organen en/of vitale structuren zijn geraakt). Indien door een geweldsmisdrijf zowel fysiek als psychisch letsel is opgelopen, is het meest ernstige letsel leidend bij het bepalen van de hoogte van de uitkering. In dit geval geldt letselcategorie 3 dus als uitgangspunt, in welk geval een vergoeding tussen de € 5.000,- en € 10.000,- passend wordt geacht. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding op € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op € 9.019,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
10 Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
-
361,61 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221272);
-
6420 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221194);
-
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221279, merk: Apple);
-
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6219430, merk: Apple);
-
1 STK Broek (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221218);
-
10 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221272A);
-
1 STK Trui (Omschrijving: PL1300-2022128206-6221221, merk Daily Paper);
-
1 STK Schoen (Omschrijving: PL1300-2022128206-6221222, merk Nike).
Onder [slachtoffer] is het volgende voorwerp in beslag genomen:
2 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2022128206-6202245, merk Nike);
Uit het dossier volgt dat er op het onder 1 genoemde geldbedrag enkel conservatoir beslag rust. De rechtbank neemt hierover dus geen beslissing.
Nu op het onder 2 genoemde geldbedrag zowel klassiek als conservatoir beslag rust, moet de rechtbank daarover wel een beslissing nemen. Aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van € 6.420,-, zal de rechtbank het klassieke beslag opheffen. De conservatoire beslagtitel blijft onverminderd bestaan.
De overige inbeslaggenomen goederen (3 t/m 9) moeten, voor zover dat nog niet is gebeurd, worden teruggegeven aan de rechthebbende.
11 Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 6 oktober 2022 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/203368-20, die ziet op het onherroepelijk geworden vonnis van 17 februari 2021 van de meervoudige strafkamer in Amsterdam. Bij dat vonnis is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verder bevindt zich bij de stukken een stuk waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich binnen de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en dat hij daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden.
Uitgangspunt is dat de eerder opgelegde voorwaardelijk straf dan ten uitvoer wordt gelegd. Desondanks vindt de rechtbank dat in deze zaak niet opportuun in het licht van de in de hoofdzaak opgelegde gevangenisstraf en de motivering die hieraan ten grondslag ligt. Het is van groot belang dat verdachte binnen de levensfase, waarin hij daarvoor het meest ontvankelijk is, de begeleiding en behandeling ontvangt om een belangrijke gedragsverandering teweeg te brengen. De opgelegde gevangenisstraf maakt dat nog mogelijk. Een verlenging van zijn verblijf in detentie met zes maanden doorkruist dat doel. Daarom wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af.
13 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.519,- (zegge vijftienhonderdnegentien euro), aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen € 9.019,- (zegge negenduizendnegentien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 80 (tachtig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan verdachte, [verdachte] , van:
- -
6420 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221194);
- -
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221279, merk: Apple);
- -
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6219430, merk: Apple);
- -
1 STK Broek (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221218);
- -
10 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221272A);
- -
1 STK Trui (Omschrijving: PL1300-2022128206-6221221, merk Daily Paper);
- -
1 STK Schoen (Omschrijving: PL1300-2022128206-6221222, merk Nike).
Gelast de teruggave aan aangever, [slachtoffer] , van:
2 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2022128206-6202245, merk Nike).
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/203368-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2023.