8 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam aangever] vordert € 3.394,- aan vergoeding van materiële schade en € 7.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Ten aanzien van de materiële schade
Kleding
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 50,- aan kosten wordt vergoed in verband met de bloedvlekken op zijn kleding als gevolg van het steekincident.
De raadsman heeft dit deel van de vordering niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Daggeldvergoeding ziekenhuisopname
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 62,- wordt vergoed in verband met zijn tweedaagse ziekenhuisopname, conform de Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding van De Letselschade Raad.
De raadsman heeft dit deel van de vordering niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Verblijfsvergunning
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 142,- wordt vergoed voor het kwijtraken van zijn verblijfsvergunning direct na het misdrijf, vermoedelijk omdat de politie dit document heeft gepakt om zijn identiteit vast te stellen.
De raadsman betwist dit deel van de vordering nu volgens hem tussen het strafbare feit en het kwijtraken van de verblijfsvergunning een onvoldoende rechtstreeks verband bestaat.
De rechtbank volgt de raadsman hierin en zal dit deel van de vordering afwijzen.
Huishoudelijke hulp
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 620,- aan kosten van huishoudelijke hulp wordt vergoed, conform de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van De Letselschade Raad.
De raadsman betwist niet dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding voor huishoudelijk hulp, maar wel de hoogte van het toe te wijzen bedrag. Hij heeft aangevoerd dat moet worden uitgegaan van een lager normbedrag in de Richtlijn, gelet op de geringe ernst van de beperkingen van aangever.
De rechtbank is van oordeel dat voor de eerste week na het ongeval en de daaropvolgende operatie het normbedrag van de categorie “zwaar beperkt” moet worden toegepast, omdat aangever op dat moment verondersteld mag worden niet in staat te zijn geweest tot enig huishoudelijk werk. De rechtbank gaat voor de daaropvolgende drie weken uit van het normbedrag van de categorie “licht beperkt tot matig beperkt”, omdat de benadeelde partij heeft aangegeven dat hij in die periode enkele taken weer zelfstandig kon oppakken. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering tot een bedrag van € 389,- toewijzen. Voor het overige wordt de vordering met betrekking tot de huishoudelijke hulp afgewezen.
Verlies van arbeidsvermogen
De benadeelde partij heeft gevorderd dat voor het verlies aan arbeidsvermogen een bedrag van € 2.520,- aan schadevergoeding wordt toegewezen.
De raadsman betwist dit deel van de vordering nu volgens hem de benadeelde partij deze schadepost onvoldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 501,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [naam aangever] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.501,-.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. veroordeelde zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 in Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. veroordeelde zich tijdens de proeftijd voor maximaal 6 (zes) weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat opnemen in en behandelen door ARQ Centrum ’45 in Oegstgeest of het Sinaï Centrum in Amstelveen of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk nadat de proeftijd is gestart en zodra de plaatsing mogelijk is. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, beschermd wonen of maatschappelijke opvang nodig vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. veroordeelde zich laat behandelen door Family Supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
4. veroordeelde in een instelling verblijft voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met dhr. [naam aangever] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
7. veroordeelde Nederlandse les volgt bij de Gemeente Amsterdam of bij een soortgelijke instelling;
8. veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
9. veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van [naam aangever] Aangever gedeeltelijk toe, en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van € 4.501,- (zegge vierduizendvijfhonderdeen euro), bestaande uit € 4.000,- (zegge vierduizend euro) aan immateriële schade en € 501,- (zegge vijfhonderdeen euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam aangever] aan de Staat € 4.501,- (vierduizendvijfhonderdeen) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 52 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering van [naam aangever] af, voor een gedeelte van € 3.373,-.
Bepaalt dat [naam aangever] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. FLS Fles 117 Sv – (Omschrijving: PL1300-2022169601-G6223126, Hertog Jan)
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en A.L. Rinsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2023.