4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.1
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 subsidiair.
Het ongeval
Op 6 november 2021 omstreeks 05.40 uur, vond op de Churchilllaan ter hoogte van nummer [nummer] te Amsterdam een verkeersongeval plaats waarbij een personenauto en een fietser waren betrokken. Beiden kwamen uit de richting van de Maasstraat en gingen in de richting van de Scheldestraat. Het wegdek was vochtig, de straatverlichting was aan. De wettelijk toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur. De rijbaan bestond uit één rijstrook, donker geasfalteerd, en één fietsstrook, rood geasfalteerd, met tussenin een onderbroken witte streep markering.2
De fietser bleek te zijn: [slachtoffer] ( [slachtoffer] ).3 Zij is met ernstig (schedel)hersenletsel opgenomen in het ziekenhuis en op 2 december 2021 overgeplaatst naar een revalidatiecentrum.4 Op 10 april 2022 verklaarde haar vader dat er neurologisch nog weinig tot geen vooruitgang was. Zijn dochter heeft nog steeds geen idee van tijd, kan niets onthouden en haart korte termijngeheugen is verdwenen. Daarnaast heeft ze een peg-sonde.5
Een getuige, [getuige] , liep op het moment van het ongeval op de Churchilllaan en hoorde een keiharde knal. Hij keek op en zag een donkere auto (mogelijk type Audi A 1 of A3 of Volkswagen Golf) met hoge snelheid wegrijden richting de Scheldestraat. Hij zag een fiets en vervolgens een persoon op de grond liggen. Terwijl hij daarheen liep, zag hij aan de andere zijde van de Churchilllaan een auto voorbijrijden die er hetzelfde uitzag als de auto die hij eerder had waargenomen. Deze minderde vaart ter hoogte van het ongeval en reed vervolgens weer door richting de Maasstraat.6
Uit camerabeelden van de videodeurbelcamera van de [adres] te Amsterdam, blijkt dat om 05.40.19 uur het slachtoffer in beeld komt fietsen. Om 05.40.20 uur komt de auto in beeld rijden, in dezelfde rijrichting als het slachtoffer. Op de beelden is aan de achterzijde van de fiets van het slachtoffer een lichtreflectie zichtbaar. Vervolgens is zichtbaar dat het slachtoffer in de lucht geslingerd wordt en dat haar fiets naar voren gekatapulteerd wordt. Het slachtoffer vliegt ter hoogte van het voorraam van betrokken motorvoertuig, vóór het langs de rijbaan geparkeerde voertuig van (de latere) aangever [naam 2] en vervolgens boven deze en de volgende geparkeerde auto. Daarna verdwijnt de auto die het ongeval heeft veroorzaakt achter het voertuig van [naam 2] . Om 05.40.21 uur is te zien dat de auto weer in beeld komt, omdat het rode achterlicht zichtbaar is.7
Uit camerabeelden van de [adres] blijkt dat om 05.40 uur een lichtbundel van een auto in beeld komt, uit de richting van de Scheldestraat. Het betreft een donkerkleurige personenauto, die linksvoor een kapotte koplamp lijkt te hebben en waarvan de voorruit aan de passagierszijde zwaar beschadigd is. Er zit een grote barst in de voorruit en deze is naar binnen ingedeukt. De auto rijdt door richting het Muzenplein, maakt een U-bocht en rijdt weer de Churchilllaan op tot deze weer aan de overzijde van perceel [nummer] rijdt en uit beeld van de camera rijdt, richting de Scheldestraat.8
Op de plaats van het ongeval zijn diverse sporen aangetroffen, waaronder de fiets van het slachtoffer en een mobiele telefoon, merk Samsung, bij de achterzijde van een geparkeerde bedrijfsauto met kenteken [kenteken] . Deze bedrijfsauto was aan de linkerzijde beschadigd, er waren twee krassen zichtbaar.9 [naam 2] heeft op 6 november 2021 geconstateerd dat haar bedrijfsauto met kenteken [kenteken] schade heeft opgelopen en heeft aangifte gedaan van het verlaten van de plaats van het ongeval.10 De auto blijkt op naam te staan van haar bedrijf [naam 1] .11
Het onderzoek naar de bij de aanrijding betrokken auto
Naar aanleiding van de melding van [getuige] is aan verbalisanten verzocht uit te kijken naar een voertuig dat betrokken was geweest bij een aanrijding, type Volkswagen Golf/Audi A3, zwart van kleur. Boven de A2 zag een verbalisant bij de afrit Maarssen-Vleuten een donker voertuig aankomen, waarvan de linker koplamp niet goed brandde en waarvan de voorruit flink gebarsten was. Dit betrof een zwarte Mercedes-Benz, kenteken [kenteken] . Verbalisant zag één persoon achter het stuur zitten en is de auto gevolgd. Na het geven van een stopteken, ging deze er met hoge snelheid vandoor, waarop verbalisant het voertuig kwijt is geraakt.12 Omstreeks 06.16 uur die dag is de auto aangetroffen te Utrecht met brandende lampen. Verbalisanten zagen dat er een grote ronde barst aan de passagierskant van de voorruit zat over de volledige hoogte en de helft van de breedte van de auto. Op de motorkap zaten grote krassen. Ook was de rechterkoplamp kapot. De sleutels waren uit het contactslot. De auto is in beslag genomen.13
De betreffende auto is eigendom van [naam 3] . Hij heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn auto, gepleegd tussen 29 oktober 2021, de dag waarop hij de auto voor het laatst had gebruikt, en 6 november 2021.14
Uit de VerkeersOngevallenAnalyse komt het volgende naar voren.
Uit de sporen op de plaats van het ongeval, waaronder de aangetroffen fiets (circa 6 meter vanaf het slachtoffer) en een mobiele telefoon, en de sporen op de Mercedes-Benz, wordt het volgende herleid: de beschadigingen op de voorbumper, veegsporen, krasspoor en gebarsten voorruit konden worden gerelateerd aan een verkeersongeval tussen deze personenauto en een fiets waarop een bestuurder had gezeten ten tijde van het ongeval. De rechter voorzijde van de Mercedes was tegen de achterzijde van een fiets gebotst, waarbij de fietser over de motorkap was gegleden tegen de voorruit. Daarnaast is in de paravan van de auto een oordopje aangetroffen, dat afkomstig bleek te zijn van [slachtoffer] , de bij het verkeersongeval betrokken fietser. Tot slot kwamen de beschadigingen, aangetroffen aan de rechtervoorzijde van de personenauto en de achterzijde van de fiets van [slachtoffer] , met elkaar overeen. Geconcludeerd wordt dat de Mercedes- Benz de auto moet zijn die betrokken was bij het ongeval.15
Uit nader onderzoek door het NFI aan de hand van de beelden is voorts gebleken dat de auto ten tijde van het ongeval met een snelheid van 60 kilometer per uur moet hebben gereden en dat deze gedeeltelijk op het fietspad had gereden.16
Gelet op de voorgaande stukken in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat de bestuurder van de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] degene is geweest die met te hoge snelheid, deels rijdend op de fietsstrook, [slachtoffer] heeft aangereden, ten gevolge waarvan zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De bestuurder van de auto
De vraag is of verdachte degene is geweest die de auto heeft bestuurd. Verdachte heeft dit ontkend. Uit onderzoek is gebleken dat de eigenaar van de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] op het moment van het ongeval niet in zijn auto heeft gereden.
De in de auto aangetroffen en veiliggestelde sporen,17 zijn onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat op twee plaatsen in de auto, namelijk op het stuur en op de veiligheidsriem bij de bestuurdersstoel, DNA is aangetroffen van verdachte,18 die beginnend bestuurder blijkt te zijn.19 Diverse kledingstukken van verdachte zijn in beslag genomen en onderzocht op glassporen. Uit dit onderzoek is gebleken dat op de jas glasdeeltjes zijn aangetroffen, waarvan het veel waarschijnlijker is dat deze afkomstig zijn van de gebroken ruit dan van een willekeurige andere ruit.20
4.3.2
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de onder 4.3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 6 november 2021 heeft op de Churchilllaan te Amsterdam een ongeval plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het ongeval is veroorzaakt door de bestuurder van de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] , die na het ongeval is doorgereden. Deze auto is kort na het ongeval in Utrecht aangetroffen. Op het stuur en op de riem van de bestuurder is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze sporen, gelet op de vindplaats, het stuur en de bestuurdersriem, bij uitstek dienen te worden aangemerkt als sporen van een bestuurder. De sporen dienen ook te worden aangemerkt als dadersporen, nu verdachte geen enkele logische verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van deze sporen in de auto. De suggestie van verdachte dat anderen hem er misschien hebben ingeluisd en zijn DNA in de auto hebben aangebracht, is niet aannemelijk en biedt bovendien geen verklaring voor het feit dat ook glassporen op de kleding van verdachte zijn aangetroffen, waarvan de kans dat deze van de ruit van de Mercedes-Benz zijn, veel waarschijnlijker is dan dat zij van enige andere ruit zijn.
Dat verdachte naar zijn zeggen enkele dagen voor zijn aanhouding zelf was aangereden en over de weg had gerold, doet aan deze onderzoeksbevindingen niet af.
De rechtbank is, gelet op de match tussen het DNA van verdachte en DNA dat is aangetroffen in de Mercedes-Benz waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden, het feit dat in zijn kleding glassporen zijn aangetroffen die veel waarschijnlijker van de Mercedes afkomstig zijn dan van enige andere ruit en het ontbreken van een afdoende verklaring van verdachte hieromtrent, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die de auto heeft bestuurd op 6 november 2021.
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste gelegd. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Op grond van hiervoor genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte reed op de Churchilllaan achter het slachtoffer. Hij had haar moeten en kunnen zien, haar achterlamp straalde immers licht uit en het betrof een rechte weg zonder obstakels die het zicht van verdachte op het slachtoffer kunnen hebben belemmerd. Hieruit volgt reeds dat verdachte onvoldoende heeft opgelet op eventueel verkeer dat zich op de weg voor hem bevond. Daarbij komt dat verdachte in plaats van op de rijbaan, gedeeltelijk op het fietspad heeft gereden, terwijl niet blijkt dat hiertoe enige noodzaak bestond. Bovendien heeft hij met een te hoge snelheid gereden, terwijl het wegdek vochtig was en het donker was. Van elke bestuurder, maar zeker van een beginnend bestuurder zoals verdachte was, mag onder die omstandigheden juist extra voorzichtigheid worden verlangd.
Voor zover is aangevoerd dat slechts sprake is van een enkele snelheidsovertreding, omdat de positie van het ongeval niet met honderd procent zekerheid kan worden aangemerkt als de plaats waar de fiets na het ongeval terecht is gekomen, oordeelt de rechtbank als volgt. De positie waarop het ongeval heeft plaatsgevonden is voornamelijk bepaald aan de hand van camerabeelden van de aanrijding en van referentieritten en niet zozeer aan de hand van de plaats waar de fiets is aangetroffen. De aanname dat de fiets niet noemenswaardig van dwarspositie is veranderd in de laatste 0,5 seconde vóór het ongeval, bevat slechts een beperkte mate van onzekerheid over de positie van de fiets ten tijde van de aanrijding. Bovendien laat dit onverlet dat uit het onderzoek volgt de auto zich ten tijde van de aanrijding gedeeltelijk op de fietsstrook heeft bevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, als beginnend bestuurder, niet alleen te snel maar ook deels op de fietsstrook heeft gereden.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag in de zin van
artikel 6 WVW dienen te worden aangemerkt en dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het onder 1 primair ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Nu verdachte is aangemerkt als bestuurder van de auto die het ongeval heeft veroorzaakt, is naar het oordeel van de rechtbank daarmee ook bewezen dat hij degene is geweest die de plaats van het ongeval heeft verlaten. Verdachte kán de aanrijding niet hebben gemist, gelet op de harde knal die de aanrijding veroorzaakte en de schade die aan de auto is ontstaan. Hij wist dan ook dat aan het slachtoffer (ernstig) letsel en/of schade was toegebracht. Daarnaast had hij door zijn gedragingen ook redelijkerwijs moeten vermoeden dat mogelijk ook schade was toegebracht aan de naast het fietspad geparkeerde auto’s, zoals de auto van [naam 2] .
Daarmee acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte degene is geweest die vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten.
Ten aanzien van feit 4
Hoewel verdachte degene is geweest die de auto heeft bestuurd ten tijde van het ongeval, kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat verdachte ook degene is geweest die de auto van [naam 3] heeft gestolen. Daarom zal hij van het onder 4 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande, waarbij de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte degene is geweest die het ongeval heeft veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat wel feit 4 subsidiair bewezen kan worden. Verdachte had immers, gelet op de aangifte, geen toestemming om in de auto te rijden.