vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummers: 10342589 CV EXPL 23-2399 en 10342918 CV EXPL 23-2406
vonnis van: 29 juni 2023
vonnis van de kantonrechter
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres in procedures CV EXPL 23-2399 en CV EXPL 23-2406
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. R.L. Post en mr. J.C. Boogaard
[gedaagde 1]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in procedure CV EXPL 23-2399
gemachtigde: mr. N. Oudshoorn (DAS)
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in procedure CV EXPL 23-2406
gemachtigde: mr. N. Oudshoorn (DAS)
Gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagde 1] c.s. en ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURES
De procedures blijken uit de volgende stukken:
- twee afzonderlijke dagvaardingen van 31 januari 2023 met producties;
- twee afzonderlijke conclusies van antwoord met producties;
- twee afzonderlijke instructievonnissen;
- twee afzonderlijke dagbepalingen mondelinge behandeling.
De procedures CV EXPL 23-2399 en CV EXPL 23-2406 zijn op verzoek van [gedaagde 1] c.s. gevoegd en gezamenlijk behandeld. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aanvullende producties ingediend. Namens [eiseres] is verschenen [naam] , vergezeld door de gemachtigden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn beiden verschenen, vergezeld door hun gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
Vordering en verweer
2. [eiseres] vordert dat [gedaagde 1] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 22.380,32 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022;
b. € 1.098,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
c. de proceskosten.
3. [eiseres] vordert dat [gedaagde 2] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 21.604,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022;
b. € 1.091,04 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
c. de proceskosten.
4. Aan zijn vorderingen legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde 1] c.s. conform de studieovereenkomst verplicht zijn tot terugbetaling aan [eiseres] van de door [eiseres] ten behoeve van [gedaagde 1] c.s. gemaakte opleidingskosten nu [gedaagde 1] c.s. de arbeidsovereenkomst voor het afronden van hun opleiding hebben opgezegd.
5. [gedaagde 1] c.s. voeren aan dat studiekostenbeding niet rechtsgeldig is. Het studiekostenbeding bepaalt niet, althans onvoldoende, dat [gedaagde 1] c.s., indien de dienstbetrekking eindigt, het loon over de periode van het studiekostenbeding aan [eiseres] zouden moeten terugbetalen. De financiële consequenties zijn onvoldoende duidelijk gemaakt aan [gedaagde 1] c.s. Er is niet voldaan aan het vereiste van voldoende duidelijkheid van het beding. Daarnaast is het beding volgens [gedaagde 1] c.s. in strijd is met de cao. De cao laat weliswaar ruimte om afspraken te maken over een terugbetalingsverplichting van studiekosten, maar deze mogen niet nadeliger uitpakken voor [gedaagde 1] c.s. Die laatste situatie doet zich hier voor. De onderhandelaars van de cao hebben met artikel 49 van de cao willen bewerkstelligen dat de schadeplichtigheid van werknemers beperkt wordt tot diegene die binnen een jaar na afronding van hun opleiding hun arbeidsovereenkomst opzeggen. Het overeengekomen beding houdt in dat [gedaagde 1] c.s. ook nog gehouden zouden zijn de opleidingskosten terug te betalen na ommekomst van een jaar. Er is dus sprake van een nietig beding. Verder voeren [gedaagde 1] c.s. dat [eiseres] hen onvoldoende praktijkervaring kon laten opdoen waardoor zij de opleiding niet zouden kunnen behalen. Tot slot stellen [gedaagde 1] c.s. zich op het standpunt dat het totale gevorderde bedrag onredelijk is omdat [eiseres] subsidie heeft ontvangen.
6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
Beoordeling
7. Gelet op de samenhang van de vorderingen en de identieke gronden in beide procedures worden deze hierna gezamenlijk besproken.
Studiekostenovereenkomst nietig
8. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór voltooiing van de opleiding leidt volgens de studieovereenkomst, in beginsel tot een verplichting tot terugbetaling van de door de werkgever voor de werknemer gemaakte opleidingskosten. Volgens [eiseres] zijn [gedaagde 1] c.s. als gevolg van hun opzegging van de arbeidsovereenkomst gehouden 100% van de door haar voor [gedaagde 1] c.s. gemaakte studiekosten te vergoeden. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde 1] c.s. houdt in dat het studiekostenbeding nietig is omdat het niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk beding mogen worden gesteld dan wel omdat het niet beantwoordt aan wat daarover in de cao is bepaald.
9. De wet kent geen regeling over de terugbetaling van studiekosten door de werknemer aan de werkgever bij het einde van het dienstverband. In de jurisprudentie (de arresten Muller/Van Opzeeland HR 10 juni 1983, NJ 1983/796 en HR 5 juni 1987, NJ 1987/795) zijn er beperkingen gesteld aan een dergelijk beding. Voor zover relevant in deze zaak geldt – samengevat – dat het beding moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de werkgever moet de periode vaststellen waarbinnen hij baat zal hebben van de door de werknemer tijdens de studieperiode opgedane kennis en vaardigheden;
- de terugbetalingsverplichting dient te verminderen naar evenredigheid met het voortduren van de arbeidsovereenkomst na afronding van de opleiding (de glijdende schaal);
- de terugbetalingsregeling moet aan de werknemer duidelijk zijn uiteengezet.
Indien niet aan deze vereisten is voldaan, is het studiekostenbeding nietig. Een mogelijke terugbetalingsverplichting geldt dan niet. Ook al is een studiekostenbeding geldig, de redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat de werkgever zich daar niet op kan beroepen onder bepaalde omstandigheden.
10. De kantonrechter constateert dat in de studieovereenkomsten door [eiseres] is beschreven dat zij er van uitgaat dat [gedaagde 1] c.s. na voltooiing van de studie nog drie jaar in dienst blijven. Daaruit blijkt voldoende van de periode waarbinnen zij baat heeft van de door [gedaagde 1] c.s. opgedane kennis en vaardigheden. De studiekostenovereenkomst voldoet ook aan het vereiste van de glijdende schaal. De terugbetalingsverplichting wordt in drie jaar te gerekend vanaf de voltooiing van de opleiding, geleidelijk in stappen van telkens 1/36 deel van de kosten per maand. Na 36 maanden is geen terugbetaling meer opgenomen. Verder is de terugbetalingsverplichting duidelijk uiteengezet. Het gaat om terugbetaling van de door [eiseres] gemaakte kosten voor de opleiding van € 5.950,00 per jaar. Met het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat het studiekostenbeding in beginsel rechtsgeldig is.
11. [gedaagde 1] c.s. hebben er terecht op gewezen dat [eiseres] niet heeft voldaan aan artikel 49 lid 8 van de cao waarin is bepaald dat de schadeplichtigheid van de werknemer beperkt is tot een jaar nadat de scholing is gestopt. Nu sprake is van een minimum-cao, mag niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken van de cao. Met de overeengekomen terugbetalingsverplichting is voor [gedaagde 1] c.s. in ongunstige zin van de cao afgeweken. Dit onderdeel van de studieovereenkomst (artikel 5 tweede alinea) is daarom nietig wegens strijd met de cao. In het geval van [gedaagde 1] c.s. zijn de arbeidsovereenkomsten echter beëindigd vóór afronding van de opleiding. Dit deel van de studieovereenkomst (artikel 5 eerste alinea) is wel rechtsgeldig.
Toepassing studiekostenovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
12. Subsidiair voeren [gedaagde 1] c.s. als verweer aan dat toepassing van de studieovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat zij vanwege het vertrek van hun leermeester onvoldoende praktijkervaring konden op doen om de opleiding succesvol te kunnen afronden. Dit verweer dient te worden beoordeeld aan de hand van de eisen van goed werkgeverschap zoals neergelegd in artikel 7:611 BW waarin de algemene eisen van redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 en 6:248 BW voor het arbeidsrecht uitdrukking vinden. Bij de beoordeling van de vraag of de overeengekomen terugbetalingsregeling buiten toepassing moet worden gelaten is een terughoudende toets op zijn plaats, aangezien het hier gaat om een toetsing van gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW.
13. [eiseres] heeft het standpunt van [gedaagde 1] c.s. gemotiveerd weersproken door te stellen dat zij na het vertrek van de leermeester direct heeft gezocht naar zowel een nieuwe leermeester als een passende oplossing. Vanwege de krappe arbeidsmarkt heeft [eiseres] geen nieuwe leermeester kunnen aannemen. Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] , de opleider en [gedaagde 1] c.s. waarbij is afgesproken dat [gedaagde 1] c.s. de vereiste praktijkoefeningen mochten uitvoeren op de locatie van de opleiding, op kosten van [eiseres] . Het voorgaande is door [gedaagde 1] c.s. niet betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] zich voldoende ingespannen om [gedaagde 1] c.s. voldoende praktijkervaring te kunnen laten op doen.
14. Gelet op het bovenstaande is toepassing van de studiekostenovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. [eiseres] kan dus een beroep doen op de studiekostenovereenkomst.
Hoogte terugbetaling studiekosten
15. [eiseres] vordert van [gedaagde 1] c.s. betaling van de gemaakte kosten, bestaande uit de kosten voor de opleiding en de loonkosten voor de scholing tijdens werktijd.
16. Zoals in overweging 10 is overwogen, zijn de door [eiseres] gemaakte kosten voor de opleiding voldoende duidelijk uiteengezet. Dat geldt niet voor de door [eiseres] gevorderde loonkosten. In de studieovereenkomst is alleen het bedrag aan opleidingskosten van € 5.950,00 per jaar opgenomen. Ten aanzien van het loon over de periode van de opleiding is niets concreets vermeld, zodat deze financiële consequenties onvoldoende duidelijk zijn gemaakt aan [gedaagde 1] c.s. Dit betekent dat [eiseres] in beginsel van [gedaagde 1] c.s., ieder afzonderlijk, alleen de opleidingskosten van € 11.900,00 kan vorderen.
17. In het standpunt dat terugvordering van het totale bedrag van de studiekosten niet redelijk is, volgt de kantonrechter [gedaagde 1] c.s. niet. [eiseres] heeft erkend dat zij een subsidie van € 5.400,00 per jaar (twee keer € 2.700,00) voor de door [gedaagde 1] c.s. gevolgde opleiding heeft ontvangen, maar dat deze vergoeding onder meer is aangewend voor vervanging van [gedaagde 1] c.s. door ander personeel op de werkvloer op de dagen dat [gedaagde 1] c.s. de opleiding volgden. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat zij meer kosten heeft gemaakt dan aan subsidie is ontvangen, terwijl voorts onbetwist is gebleven de stelling dat uit de studiekostenovereenkomst niet volgt dat op de terugbetalingsverplichting van [eiseres] eventuele aan [gedaagde 1] c.s. toegekende subsidies in mindering strekken. Er bestaat dan ook geen grond voor verrekening van de subsidie.
18. Het voorgaande betekent dat [gedaagde 1] c.s., ieder afzonderlijk, een bedrag van € 11.900,00 aan terugbetaling van studiekosten aan [eiseres] zullen moeten voldoen.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
19. De wettelijke rente over de hoofdsom is als niet (voldoende) betwist toewijsbaar.
20. [eiseres] vordert aan buitengerechtelijke incassokosten van [gedaagde 1] een bedrag van € 1.098,80 en van [gedaagde 2] een bedrag van € 1.091,04. Deze kosten zijn inderdaad verschuldigd maar in redelijkheid worden deze, gerelateerd aan de verschuldigde hoofdsom, gematigd als na te melden. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen omdat daarvoor onvoldoende is gesteld.
21. Partijen worden in dit vonnis over en weer op onderdelen in het (on)gelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.