vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/13/724624 / HA ZA 22-906
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
2. de vennootschap onder firma
[eiser 2] V.O.F.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 3] B.V.,
4. [eiser 4],
5. [eiser 5],
alle(n) gevestigd of wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. P. Beerda te Rotterdam,
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk [eisers] , in enkelvoudige mannelijke vorm, genoemd. Ieder afzonderlijk worden zij genoemd: [eiser 1] , [eiser 3] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] . Gedaagde wordt Rabobank genoemd.
4 De beoordeling
Toetsingskader
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Rabobank de bankrelatie met [eisers] mocht opzeggen. Bij het beantwoorden van die vraag gelden de volgende uitgangspunten.
4.2.
Rabobank heeft in haar voorwaarden de mogelijkheid opgenomen om de bankrelatie op te zeggen (artikel 35 ABV). Deze mogelijkheid is gebaseerd op het beginsel van contractsvrijheid, wat meebrengt dat iedereen – dus ook een bank – het recht heeft om niet te worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan of aan te houden met een ander. Daarnaast kunnen banken een gerechtvaardigd belang hebben om klanten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s.
4.3.
Het recht om klanten te weigeren of de klantrelatie te beëindigen is fundamenteel en zwaarwegend, maar niet onbegrensd. Dat komt omdat banken vanwege hun maatschappelijke functie een zorgplicht hebben. De zorgplicht is ook opgenomen in artikel 2 lid 1 ABV. Op grond van de zorgplicht moeten banken bij hun dienstverlening rekening houden met de belangen van anderen. Zo mag een bank een klantrelatie niet beëindigen als die opzegging in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.1 Zowel consumenten als ondernemingen hebben een zwaarwegend belang om te kunnen beschikken over een betaalrekening, omdat het vrijwel onmogelijk is deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer zonder een betaalrekening. Daarom kan een bank onder bijzondere omstandigheden worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan of aan te houden. Om te bepalen of die verplichting in een concreet geval bestaat, moet het belang van de bank worden onderzocht en afgewogen tegen het belang van de klant.2
4.4.
De rechtbank zal daarom de belangen van zowel Rabobank als [eisers] onderzoeken en tegen elkaar afwegen. Bij die belangenafweging komt gewicht toe aan de verschillende onderzoeks- en controleverplichtingen van banken op grond van de Wwft en de Wft (Wet op het financieel toezicht). Zo is een bank verplicht om relaties met klanten tegen te gaan die het vertrouwen in de financiële onderneming of financiële markten kunnen schaden. Een bank is daarbij gehouden cliëntenonderzoek en onderzoek naar verrichte transacties uit te voeren. Dit wordt ook wel de poortwachtersfunctie van een bank genoemd, wat onder meer tot doel heeft te voorkomen dat criminele geldstromen door het financiële stelsel lopen.
4.5.
Of een bank gebruik mag maken van haar opzeggingsbevoegdheid wordt beoordeeld naar de stand van zaken op het moment van opzeggen. Dat is in deze zaak dus 27 februari 2019.
Toetsing van de opzegging in deze zaak: Rabobank mocht de bankrelatie opzeggen
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat Rabobank onder de gegeven omstandigheden kon overgaan tot beëindiging van de relatie en dat de opzegging dus niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe geldt het volgende, waarbij steeds aan de orde komt wat [eisers] daarover heeft aangevoerd.
Rabobank mocht het stoppen van contante betalingen als voorwaarde stellen
4.7.
Rabobank heeft naar aanleiding van de fors toegenomen contante stortingen in mei 2018 gesproken met [eisers] Het is onduidelijk of Rabobank toen alleen haar zorgen heeft geuit over de persoonlijke veiligheid van degene die het geld ophaalt in Brussel, of (ook) heeft gezegd dat de contante betalingen moeten worden teruggebracht. In ieder geval is het afbouwen van de contante betalingen in de overeenkomst van half oktober 2018 als voorwaarde voor het verruimen van het krediet opgenomen (zie onder 2.7). Rabobank mocht die voorwaarde stellen, ook als ervan wordt uitgegaan dat zij niet eerder had aangekondigd dat de contante betalingen moesten worden teruggedrongen. De forse toename van contante betalingen, zowel absoluut als relatief ten opzichte van de omzet, en de wijze waarop de contante betalingen door [eisers] in ontvangst werden genomen, te weten van een anoniem persoon op straat in Brussel, waren voor Rabobank gerechtvaardigde redenen om op korte termijn te stoppen met het faciliteren van contante betalingen. Dat komt omdat de hoeveelheid contante betalingen en de manier waarop de betalingen plaatsvonden ernstige witwas- en integriteitsrisico’s opleverden. De herkomst van het contante geld was voor Rabobank niet traceerbaar. Bij het stellen van de voorwaarde zal vast ook hebben meegespeeld dat Rabobank zich sinds september 2018 (toen ING een boete kreeg) beter bewust was van haar poortwachtersfunctie.
4.8.
[eisers] voert aan dat Rabobank had moeten zoeken naar minder vergaande maatregelen dan het verbieden van contante betalingen, omdat Rabobank wist van het slecht functionerende bancaire systeem in Mauritanië en het opleggen van deze voorwaarde feitelijk het einde betekende van de handel met Mauritanië. Dat argument gaat niet op. De omstandigheid dat het bankverkeer met Mauritanië slecht functioneerde, ontslaat Rabobank niet van haar poortwachter-verplichtingen om transacties te onderzoeken. Als Rabobank onder de hiervoor geschetste omstandigheden toch de stortingen was blijven accepteren, waren er grote niet-traceerbare en dus mogelijk criminele geldstromen door het financiële stelsel blijven lopen. Het stellen van de voorwaarde was dan ook gerechtvaardigd, ook al betekende het dat Rabobank de eerdere afspraken met [eisers] over de (kort daarvoor zelfs nog verhoogde) afstortmogelijkheden wijzigde en [eisers] daarmee in een lastige situatie bracht. Het eerder toestaan van het afstorten van contante betalingen betekent op zichzelf niet dat Rabobank hiermee moest blijven doorgaan. Verder is het zo dat [eisers] weliswaar heeft verteld dat het banksysteem in Mauritanië slecht functioneert, maar ook heeft uitgelegd dat er wel degelijk girale betalingen mogelijk zijn (zie onder 2.9). Die girale betalingen zijn duur en kosten drie weken, maar zijn wel mogelijk. Het stellen van de voorwaarde compliceerde dus weliswaar de handel met Mauritanië, maar betekende niet per definitie het einde ervan. Daarnaast is niet gebleken dat [eisers] ten tijde van het opnemen van de voorwaarde in de kredietovereenkomst een voor Rabobank werkbaar alternatief heeft voorgesteld. Dat had dan een alternatief moeten zijn dat erin voorzag dat het ontvangen geld traceerbaar was en Rabobank dus aan haar poortwachter-verplichtingen kon voldoen.
Rabobank mocht een termijn van zes weken hanteren
4.9.
[eisers] stelt dat Rabobank op voorhand wist dat zij een voorwaarde stelde waaraan [eisers] onmogelijk kon voldoen, maar dat is niet gebleken. [eisers] is met de voorwaarde en met de termijn (zes weken, tot 1 december 2018) akkoord gegaan door de overeenkomst te ondertekenen. Hij stelt dat Rabobank met hem in overleg had moeten gaan over de termijn en dan had begrepen dat zijn handelstransacties met Mauritanië ongeveer drie maanden in beslag nemen (de tijd tussen het sluiten van de overeenkomst en de levering), dus dat een termijn van drie maanden voor hem minimaal nodig was om zijn handelswijze aan te passen. Volgens [eisers] moest hij bij een kortere termijn de bestaande afspraken met afnemers wijzigen, met het risico dat hij helemaal geen betaling zou ontvangen. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat [eisers] dit punt zo nadrukkelijk aan Rabobank heeft uitgelegd ten tijde van het stellen van de voorwaarde. Uit de stellingen van partijen blijkt dat [eisers] heeft geklaagd en heeft gezegd dat de deadline krap was, maar niet dat die termijn voor hem volstrekt onhaalbaar was. Onder die omstandigheden lag het niet op de weg van Rabobank om de belangen van [eisers] op dit punt verder te onderzoeken.
4.10.
Kort na het stellen van de voorwaarde heeft [eisers] verzocht om de termijn te verlengen met een maand, tot 1 januari 2019. Rabobank heeft een dag voor het aflopen van de contractuele termijn bericht dat zij de termijn niet zou verlengen. [eisers] stelt dat hij ervan uitging dat een maand uitstel geen probleem zou zijn, omdat [eisers] ruim 40 jaar zaken deed met Rabobank en Rabobank dit soort redelijke verzoeken normaal gesproken toewees.
4.11.
Rabobank heeft aangevoerd dat zij nooit de indruk heeft gewekt dat de termijn zou worden verlengd. Gezien de forse toename van de contante betalingen en de manier waarop [eisers] het geld ontving, heeft Rabobank ervoor gekozen haar belangen als poortwachter te laten prevaleren boven de belangen van [eisers] en de termijn dus niet verlengd. Hierbij speelde ook mee dat Rabobank in die periode een vordering had ontvangen van het OM om gegevens te verstrekken in verband met een strafrechtelijk onderzoek rondom [eisers]
4.12.
De rechtbank is het met [eisers] eens dat de afwijzing van het verzoek om termijnverlenging onfatsoenlijk laat was, maar dat betekent niet dat Rabobank het verzoek had moeten toewijzen of dat [eisers] erop had mogen vertrouwen dat dat zou gebeuren. [eisers] heeft gewezen op de lange bankrelatie met Rabobank en de in het verleden coulante opstelling, maar het ging hier om een hele specifiek situatie, waarbij Rabobank ernstige toezichtrechtelijke en integriteitsrisico’s signaleerde. Het verlengen van de termijn had meegebracht dat Rabobank meer contant geld had moeten accepteren, waarvan de herkomst oncontroleerbaar was. Onder deze omstandigheden had [eisers] niet erop mogen vertrouwen dat de gevraagde termijnverlenging werd toegestaan. Rabobank heeft ook geen uitlatingen gedaan waaruit [eisers] kon of mocht afleiden dat de termijn zou worden verlengd. De genomen beslissing van Rabobank is dan ook, mede tegen de achtergrond van het strafrechtelijke onderzoek, begrijpelijk.
[eisers] heeft de voorwaarde overtreden en daarom mocht Rabobank de bankrelatie opzeggen
4.13.
Het staat vast dat [eisers] zich niet aan de voorwaarde uit de overeenkomst heeft gehouden. Na het verstrijken van de termijn heeft hij nog contante betalingen geaccepteerd en hij heeft dat geld, ook nadat hem dit op 11 december 2018 expliciet was verboden, gebruikt om handelsactiviteiten mee te betalen. Van het aanbod van Rabobank om tijdelijk meer krediet te krijgen om meer ruimte te hebben om dit probleem op te lossen, heeft hij geen gebruik gemaakt.
4.14.
Het ging om € 300.00, dus om een aanzienlijk bedrag. Door het contante geld in ontvangst te nemen en daarmee afnemers te betalen, heeft hij de door Rabobank gestelde voorwaarde overtreden. Daarmee is [eisers] tekortgeschoten in de nakoming van de kredietovereenkomst. Vervolgens heeft Rabobank de bankrelatie op 27 februari 2019 opgezegd. Die opzegging is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Rabobank had een gerechtvaardigd belang om de bankrelatie op te zeggen omdat [eisers] zich niet hield aan de voorwaarde die was gesteld om criminele geldstromen tegen te gaan. Dat belang van Rabobank woog zwaarder dan de belangen van [eisers] bij voortduren van de bankrelatie.
Rabobank was voldoende zorgvuldig in het natraject
4.15.
Rabobank heeft een opzeggingstermijn van drie maanden gehanteerd. Rabobank heeft deze termijn nog twee keer verlengd, totdat [eisers] was overgestapt naar een andere bank. Volgens [eisers] heeft Rabobank onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [eisers] en tal van fouten gemaakt bij de afwikkeling van de bankrelatie. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. De beëindiging van een bankrelatie kost een klant in alle gevallen tijd en geld, maar dat wil nog niet zeggen dat sprake is van onzorgvuldig of onrechtmatig handelen door de bank. Rabobank is steeds in gesprek gebleven met [eisers] over de afwikkeling en heeft de opzegtermijn tweemaal verlengd, om [eisers] voldoende tijd te gunnen om zijn overstap naar een andere bank rond te krijgen. Dat er in de tussentijd discussie is geweest over de verschillende entiteiten waarvoor de opzegging gold, het ontvangen van contante betalingen van de camping (ook een onderneming van [eisers] ), het oversluiten van een hypotheek, de vraag of de opzegging ook gold voor de rekening van de kinderen van [eisers], etc., geeft aan dat het beide partijen veel tijd en moeite heeft gekost om de langdurige relatie te ontvlechten. Daarbij heeft Rabobank voldoende rekening gehouden met de belangen van [eisers] door steeds in gesprek te blijven en de termijn te verlengen totdat de overstap rond was. Zij is dan ook, anders dan [eisers] stelt, niet gehouden om de door [eisers] gemaakte kosten te vergoeden.
4.16.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht 5.737,00
- salaris advocaat 6.826,00 (2,0 punten × tarief € 3.413,00)
Totaal € 12.563,00
4.17.
Ook wordt [eisers] veroordeeld in de nakosten. Dit zijn kosten die worden toegewezen aan de partij die (overwegend) in het gelijk is gesteld (in dit geval Rabobank), als vergoeding voor advocaatkosten en eventuele betekeningskosten die ontstaan na het wijzen van dit vonnis. Onder de beslissing staat om welke bedragen het gaat.