Overwegingen
Wat aan deze procedure vooraf ging
1. Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Het college heeft deze bijstandsuitkering per 20 december 2019 ingetrokken, omdat eiseres langer in het buitenland heeft verbleven dan toegestaan.
2. Op 31 januari 2022 heeft eiseres opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd.
3. Een handhavingsspecialist van de gemeente Amsterdam (de handhavingsspecialist) heeft onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres en hiervan een rapport van bevindingen opgesteld. De handhavingsspecialist heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op het opgegeven uitkeringsadres woont.
4. Het college heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij het college geen volledige inlichtingen heeft gegeven.
5. Tegen die afwijzing heeft eiseres bezwaar gemaakt. Het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
Beoordeling van het beroep door de rechtbank
6. De rechtbank moet in deze procedure de vraag beantwoorden of het college de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen.
7. De te beoordelen periode loopt van 30 januari 2022, de datum waarop eiseres zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 1 april 2022, de datum van het afwijzingsbesluit.1
8. Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.2
9. Voor de vaststelling van het recht op bijstand is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en leefsituatie van een belanghebbende. Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.3
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ten tijde van de aanvraag woonde op het door haar opgegeven uitkeringsadres. Dit blijkt volgens haar uit het gegeven dat zij per
1 augustus 2022 een bijstandsuitkering ontvangt.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode op het door haar opgegeven adres woonde. Dat het college heeft aangenomen dat eiseres per 1 augustus 2022 haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven adres, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij haar hoofdverblijf hier ook had in de te beoordelen periode. De datum 1 augustus 2022 valt buiten de te beoordelen periode en er zit een relatief lange periode (vier maanden) tussen 1 april 2022 en 1 augustus 2022. De feitelijke situatie betreffende het hoofdverblijf van eiseres per
1 augustus 2022 kan daarom niet op één lijn worden gesteld met de feitelijke situatie in de te beoordelen periode. Dat de bevindingen van het college over haar feitelijke woonsituatie in de te beoordelen periode onjuist zijn heeft eiseres in beroep niet gesteld, laat staan onderbouwd.
12. Het beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten of griffierecht te vergoeden.