3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.1
In de avond van 19 november 2021 bevindt aangeefster [aangeefster] zich met een groep vrienden en een voor haar onbekende man op het Magelhaensplein in Amsterdam.2 De man heeft champagneflessen bij zich en vraagt of mensen mee willen drinken.3 Er ontstaat een woordenwisseling tussen hem en aangeefster, die op een gegeven moment wordt gesust. Wanneer aangeefster daarna in de nabijgelegen bosjes gaat plassen, wordt zij aan haar haren naar achteren getrokken en meerdere malen met een champagnefles door dezelfde man in haar gezicht geslagen en tegen haar lichaam geschopt.4 Na de aanval zien getuigen [getuige 1] en [getuige 2] een man met een rode muts uit de bosjes rennen. Dit waren dezelfde bosjes – waar aangeefster ging plassen en waarvandaan zij gegil hoorden komen. De man rent richting de Hoofdweg.5 Getuige [getuige 4] gaat vervolgens fietsend achter de man aan. Getuige [getuige 3] achtervolgt hen al rennend.6 De ter plaatse gekomen verbalisanten constateren dat aangeefster opgezwollen lippen heeft en bloed uitspuugt.7 Uit nader medisch onderzoek volgt dat aangeefster een blauwe plek op haar been, meerdere breuken aan haar kaak, uitgebreid letsel aan haar tanden en kiezen, en een scheurwond aan haar lip heeft opgelopen. 8
Dat het verdachte is geweest die dit letsel aan aangeefster heeft toegebracht volgt uit de verklaring van [getuige 3] , de ex-vriendin van verdachte. [getuige 3] heeft verklaard dat het verdachte is geweest die de gehele avond met champagneflessen op het plein stond en dat zij verdachte uit de bosjes heeft zien springen nadat zij uit de bosjes plotseling gegil en geschreeuw hoorde. Zij heeft verdachte vervolgens hard zien wegrennen richting de Hoofdweg. Daarna heeft ze [getuige 4] achter hem aan zien fietsen en is zij zelf achter hem aangerend. De rechtbank ziet op de beelden van de camera aan de Hoofdweg een bevestiging van de verklaring van [getuige 3] . Zo is op deze camerabeelden rond het tijdstip waarop het delict heeft plaatsgevonden een rennende man te zien die vanuit de Willem Schoutenstraat aan de kant van het Magalheansplein de Hoofdweg oversteekt. Daarna zijn achtereenvolgens twee fietsers en een rennende vrouw te zien die zich allemaal in dezelfde richting als de eerste man begeven.9 Aangeefster herkent later [getuige 4] op de beelden als zijnde een van de mannen die op de fiets de straat oversteekt en [getuige 3] als de vrouw die achter verdachte aanloopt.10 Daar komt nog bij dat volgens getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de dader een licht getinte man is van ongeveer 35 jaar oud met een rode muts. 11 Verdachte voldoet aan dit signalement. Bij doorzoeking van de verblijfplaats van verdachte is in de slaapkamer bovendien een rode muts aangetroffen.12 Nu de verklaring van [getuige 3] ondersteuning vindt in verschillende andere bewijsmiddelen acht de rechtbank de bewijswaarde van de herkenning om die reden voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat aangeefster door verdachte met kracht tegen haar gezicht en hoofd is geslagen met een champagnefles en door verdachte is geschopt tegen haar lichaam, waardoor zij letsel heeft opgelopen.
De rechtbank gaat ervan uit dat er met kracht is geslagen gelet op het opgetreden letsel. Anders dan de officier van justitie maakt de rechtbank uit het opgetreden letsel, waaronder een blauwe plek op het been van aangeefster, op dat aangeefster ook is geschopt tegen haar lichaam.
3.3.2.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aangeefster verklaart met meer dan geringe kracht verschillende malen tegen haar mond te zijn geslagen met een champagnefles. De rechtbank gaat ervan uit dat aangeefster met kracht is geslagen, gelet op het opgetreden letsel. Uit het met kracht slaan tegen de mond met een champagnefles kan echter niet zonder meer het (voorwaardelijk) opzet op de dood worden afgeleid. Uit het dossier blijkt onvoldoende wat zich precies in de bosjes nabij het Magelhaensplein heeft afgespeeld en hoe aangeefster is geslagen. Gelet op het voorgaande kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster bewust heeft aanvaard, als gevolg waarvan het voor een bewezenverklaring vereiste opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – niet kan worden bewezen.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling (met voorbedachte rade). Uit het dossier blijkt onder meer het volgende.
Als gevolg van het handelen van verdachte heeft aangeefster ernstig letsel opgelopen. Er heeft medisch ingrijpen plaatsgevonden en de inschatting van de geconsulteerde arts was in 25 november 2021 dat de duur van verdere genezing van de zichtbare letsels twee maanden zou zijn en van de overige letsels zes maanden. Bovendien werd blijvende schade verwacht: het tandletsel zou gezien de uitgebreide schade niet in de oude staat herstellen en tanden zouden deels moeten worden vervangen.13 Aangeefster ervaart nog altijd (zowel fysiek als mentaal) dagelijks veel pijn. Naast de verschillende breuken in haar kaak is haar gehele gebit aangetast. Dit is nog niet hersteld. Zij heeft vijf maanden lang voedsel door een rietje toegediend moeten krijgen. Haar tanden zijn door middel van spalken vastgezet, aangeefster heeft meerdere wortelkanaalbehandelingen ondergaan en kan niet bijten.14
Artikel 82 Sr omschrijft wanneer sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hiervan is – kort gezegd – sprake als het letsel levensbedreigend is, er sprake is van een zeer langdurige herstelperiode of geen volledige genezing wordt verwacht. Bij het vaststellen van zwaar lichamelijk letsel zal de rechter moeten kijken naar de aard van het letsel, in hoeverre medisch ingrijpen nodig is geweest en of er uitzicht is op volledig herstel. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het bij aangeefster geconstateerde letsel voldoet aan de criteria zoals omschreven in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat dit als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte aangeefster willens en wetens zwaar lichamelijk letsel wilde toe brengen (geen vol opzet).
Voorwaardelijk opzet
De vervolgvraag is of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel indien door de gedragingen van verdachte:
- -
een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wordt ingeroepen,
- -
verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans en
- -
verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of van een aanmerkelijke kans sprake is, zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
- Aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft met kracht met een champagnefles tegen het hoofd van aangeefster geslagen en daarmee de onderzijde van haar gezicht vol geraakt. De mond is een kwetsbaar deel van het gelaat en de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is bij het slaan met een hard en zwaar voorwerp in de richting van het hoofd, naar de ervaring leert, aanmerkelijk.
- Wetenschap van de aanmerkelijke kans
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd kwetsbaar is voor steek-en slagverwondingen. De rechtbank concludeert dat verdachte wist dat door het met kracht met een champagnefles richting het hoofd te slaan, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstond.
- Aanvaarden van de aanmerkelijke kans
Het met kracht een champagnefles tegen het gezicht en hoofd slaan is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Daarmee is bewezen dat verdachte zich op 19 november 2021 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van aangeefster.
Vrijspraak voorbedachten rade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade. Uit het dossier blijkt onvoldoende hoe lang de periode is geweest tussen de ruzie en de aanval, en op welk moment verdachte het plan om aangeefster aan te vallen heeft opgevat en het besluit daartoe heeft genomen. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.