vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/047135-22
Datum uitspraak: 18 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Casteleijns en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Pothast, naar voren hebben gebracht.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2. in de periode van 6 januari 2022 tot en met 27 januari 2022 te Amsterdam telkens geldbedragen van in totaal € 13.270,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijze moest vermoeden dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend waarbij zij € 12.420,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade heeft gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vertegenwoordiger van de benadeelde partij, [naam vertegenwoordiger] namens Slachtofferhulp Nederland, heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in die zin gewijzigd dat het gevorderde bedrag voor materiële schade is verhoogd naar € 13.270,-.
De vordering is door de verdediging betwist, waarbij primair afwijzing van de vordering is bepleit wegens de gevraagde vrijspraak en subsidiair omdat er geen sprake zou zijn van rechtstreekse schade, nu verdachte niets te maken heeft met de afdreiging en de materiële kosten bij de afdreiger moeten worden ingediend. Meer subsidiair heeft de verdediging matiging van de materiële schade en afwijzing van het immateriële deel bepleit, omdat verdachte niet degene is die de schade heeft veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat vastgesteld kan worden dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schuldwitwassen rechtstreeks materiële schade is toegebracht, nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte de geldbedragen van aangeefster van in totaal € 13.270,- op zijn rekening heeft ontvangen en heeft doorgeboekt.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de totale schade is ontstaan, te weten 27 januari 2022.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het immateriële deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu deze schade ziet op de afdreiging en de daardoor ontstane angstklachten en verdachte van dit feit is vrijgesproken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht aan het slachtoffer [slachtoffer] . De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 13.270,- (dertienduizendtweehonderdzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de totale schade is ontstaan, te weten 27 januari 2022.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 13.270,- (dertienduizendtweehonderdzeventig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 13.270,- (dertienduizendtweehonderdzeventig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 101 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2023.