RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen
[eiser] , te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. B.G.M.C. Peters),
De Burgemeester van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Kappelhof).
Procesverloop
Op 3 juni 2021 heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke waarschuwing gegeven wegens overtreding van de Opiumwet.
Bij besluit van 27 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de bestuurlijke waarschuwing niet-ontvankelijk verklaard, omdat de waarschuwing volgens verweerder geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Feiten en omstandigheden
1. De politie heeft op 1 april 2021, naar aanleiding van meerdere anonieme meldingen, een onderzoek ingesteld naar de woning aan de [adres] in Amsterdam.
2. In de woning is 9624 gram hennep en 64 gram hasj aangetroffen, alsmede goederen waarvan ambtshalve bekend is dat deze gebruikt worden voor de handel in verdovende middelen, zoals een weegschaal, meetapparatuur, zeven, een sealapparaat en plastic sealzakken. Uit meldingen en rapportages van de politie blijkt dat grote aanloop is naar de woning.
3. Op 3 juni 2021 heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke waarschuwing gegeven vanwege overtreding van de Opiumwet. In de waarschuwing wordt vermeld dat sluiting van de woning in dit geval onevenredige gevolgen kan hebben. Daarom is besloten een bestuurlijke waarschuwing te geven. Onder andere de zwangerschap van mevrouw [naam 1] en de zorg voor een minderjarig kind dat in de nabijheid van de woning naar school gaat, speelden hierbij een rol.
Oordeel van de rechtbank
5. Eiser heeft ter zitting het primaire standpunt ingetrokken. Deze beroepsgrond hoeft daarom geen bespreking meer. Tussen partijen is nog wel in geschil of de bestuurlijke waarschuwing gelet op bijzondere omstandigheden gelijkgesteld dient te worden met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de waarschuwing niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een bestuurlijke waarschuwing in beginsel geen besluit in de zin van de Awb.1 Dit is slechts anders wanneer de waarschuwing is gebaseerd op een wettelijk voorschrift, en een voorwaarde is voor het toepassen van een sanctiebevoegdheid in bepaalde situaties en daarmee dus een essentieel onderdeel is van een sanctieregime.
8. Volgens eiser dient de waarschuwing gelijkgesteld te worden met een besluit, omdat de waarschuwing in het kader van recidive wel meeweegt bij een mogelijk toekomstige sluiting van zijn woning en daarmee dus een onevenredig bezwarende consequentie heeft.
9. Advocaat-generaal [naam 2] beschrijft in de conclusie van 24 januari 2018 drie situaties waarin de waarschuwing voor de rechtsbescherming gelijkgesteld zou moeten worden met een besluit, omdat de alternatieve route om een rechterlijk oordeel over die waarschuwing te krijgen onevenredig bezwarend zou zijn.2 Het gaat onder meer om de situatie dat de termijn gedurende welke de waarschuwing negatieve gevolgen kan hebben zodanig lang is, dat de betrokkene in de rechterlijke procedure tegen de (uiteindelijke) sanctie de rechtmatigheid van de waarschuwing bewijsrechtelijk niet meer effectief kan bestrijden. In zo’n geval moet de waarschuwing voor de rechtsbescherming worden gelijkgesteld met een besluit, aldus de advocaat-generaal. Om bewijsnood te voorkomen en voor redenen van rechtszekerheid, moet daarbij volgens de advocaat-generaal voor dit soort waarschuwingen in beginsel een maximale termijn van twee jaar gelden.3
10. Ter zitting heeft verweerder gewezen op gewijzigde Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam (publicatiedatum 31 januari 2023) waar in artikel 1.3 is bepaald dat een waarschuwing gedurende een periode van twee jaar na de overtreding als verzwarende omstandigheid kan worden meegewogen bij de keuze om over te gaan tot een sluiting. Er wordt dus niet direct overgegaan tot sluiting van de woning, maar de verweerder heeft een discretionaire bevoegdheid om de waarschuwing als verzwarende omstandigheid te laten meewegen bij de sluiting van een woning. Bij de afweging wordt ook gekeken naar alle andere omstandigheden van het geval in het kader van de evenredigheidstoets. De rechtbank vindt het verder relevant dat uit de beleidsregels volgt dat de waarschuwing gedurende een periode van maximaal twee jaar als verzwarende omstandigheid meegewogen kan worden. Deze periode is in lijn met de conclusie van advocaat-generaal [naam 2] . Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat eiser niet onevenredig benadeeld wordt, aangezien de waarschuwing geen directe negatieve gevolgen voor eiser heeft. Ook komt eiser niet in bewijsnood, aangezien hij twee jaar na de waarschuwing de rechtmatigheid hiervan kan laten toetsen, mocht het pand gesloten worden na een nieuwe overtreding van de Opiumwet. De conclusie is dan ook dat de beleidsmatige waarschuwing in dit geval niet kan worden gelijkgesteld met een besluit en verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van de griffierechten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Moafi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.