Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2023:6872

Rechtbank Amsterdam
01-11-2023
03-11-2023
C/13/728790 / HA ZA 23/096
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Een vrouw en haar bedrijf, een groothandel in consumentengoederen, moeten ruim 318.000 euro schadevergoeding betalen, omdat zij hebben geprofiteerd van een schijnconstructie waarmee een schuld werd ontlopen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Team handel

Zaaknummer: C/13/728790 / HA ZA 23/096

Vonnis van 1 november 2023

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,

[naam 1] ., te [woonplaats 1] ,

eiseres,

advocaat: mr. P.J.T. Austen te Valkenburg aan de Geul,

tegen

1 [naam 2] , te [woonplaats 2] ,

en
2. GJJ TRADING B.V., te Uithoorn,

gedaagden,

advocaat: mr. J.S. de Gram te Den Haag,

Partijen worden hierna genoemd: ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 2] ’ en ‘GJJ Trading’. [naam 2] en GJJ Trading worden gezamenlijk ‘gedaagden’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 7 juni 2023;

- de akte van 21 juni 2023 van gedaagden, met aanvullende producties;

- de akte van 18 juli 2023 van eiseres, met aanvullende producties;

- de akte van 16 augustus 2023 van gedaagden, met aanvullende producties;

- de akte van 6 september 2023 van eiseres.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

Waar dit vonnis over gaat en wat de rechtbank beslist

2.1.

In het tussenvonnis is aan gedaagden opgedragen om de facturen van GJJ Trading en GJJ Riooltechniek B.V. (hierna: ‘GJJ Riooltechniek’) in het geding te brengen. Dit om [naam 1] in de gelegenheid te stellen om haar stelling nader te onderbouwen dat de heer [naam 3] (hierna: ‘ [naam 3] ’) de feitelijke zaakvoerder is van deze vennootschappen.

2.2.

[naam 1] heeft, nadat gedaagden de facturen hadden overgelegd, contact opgenomen met de betreffende klanten van GJJ Trading en GJJ Riooltechniek. Op basis daarvan heeft [naam 1] verschillende verklaringen van klanten en andere stukken overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat [naam 3] namens de vennootschappen optrad en niet [naam gedaagde] . De rechtbank oordeelt in dit vonnis dat [naam 1] met deze stukken voldoende heeft onderbouwd dat [naam 3] de feitelijke zaakvoerder is van GJJ Trading en GJJ Riooltechniek. Bij deze vennootschappen is dus sprake van een schijnconstructie. Daarmee komt vast te staan dat gedaagden hebben geprofiteerd van de wanprestatie van [naam 3] , Jezz Management B.V. en JJG Holding B.V. (hierna: ‘ [naam 3] c.s.’) en dat sprake is van bijkomende omstandigheden. Gedaagden moeten daarom de schade die [naam 1] hierdoor lijdt vergoeden. De rechtbank begroot die schade op € 102.250,00 voor de inkomsten uit GJJ Riooltechniek en € 137.500,00 voor de inkomsten uit GJJ Trading.

2.3.

Ook hebben gedaagden de factuur van de Porsche Panamera (hierna: ‘de Panamera’) in het geding gebracht. Daarmee kan het bedrag worden vastgesteld ter hoogte waarvan [naam gedaagde] heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [naam 3] c.s. door het om niet verkrijgen van de Panamera en de ingeruilde Porsche, namelijk: € 78.350,00. Dit bedrag moet [naam gedaagde] aan [naam 1] betalen..

2.4.

De rechtbank licht deze beslissingen als volgt toe.

Schijnconstructie GJJ Trading en GJJ Riooltechniek

2.5.

Uit de door [naam 1] overgelegde verklaringen leidt de rechtbank het volgende af. Ten eerste zijn de facturen van GJJ Riooltechniek steeds verstuurd vanuit het e-mailadres van [naam 3] ( [naam 3] . Gedaagden voeren aan dat dat komt omdat het gestandaardiseerde e-mails zijn vanuit een factureringsprogramma, dat toevallig is gekoppeld aan dat e-mailadres. Uit de verklaring van [naam bedrijf] en de bijlagen daarbij (productie 42) blijkt echter dat [naam 3] handmatig de factuur en de opvolgende herinnering per e-mail heeft verstuurd. Verder stellen meerdere klanten telefonisch contact te hebben gehad met [naam 3] . Gedaagden hebben volstaan met algemene en voornamelijk technische betwistingen van de overgelegde verklaringen, maar hebben bijvoorbeeld niet zelf verklaringen van andere klanten in het geding gebracht waaruit blijkt dat die altijd contact hadden met [naam gedaagde] . Ook hebben gedaagden erkend dat [naam 3] onderdeel is geweest van de WhatsApp-groep van GJJ Riooltechniek. Net als tijdens de mondelinge behandeling is de uitleg van gedaagden hiervoor dat [naam 3] [naam gedaagde] wel eens hielp met haar werkzaamheden. Gedaagden hebben echter niet toegelicht waar die hulp dan uit bestond en hoe die zich verhield tot de werkzaamheden die [naam gedaagde] zelf deed.

2.6.

Uit de door [naam 1] overgelegde stukken blijkt dus dat de rol van [naam 3] in GJJ Riooltechniek groter is dan gedaagden betogen. Gedaagden hebben die stukken wel betwist, maar niks aangevoerd waaruit blijkt dat [naam gedaagde] daadwerkelijk zelf in of voor GJJ Riooltechniek werkt. Daarmee hebben zij de onderbouwde stellingen van [naam 1] dat [naam 3] de feitelijk zaakvoerder is van GJJ Riooltechniek onvoldoende gemotiveerd betwist.

2.7.

Hetzelfde geldt voor GJJ Trading. [naam 1] heeft haar stellingen nader onderbouwd met verklaringen van klanten van GJJ Trading. Daaruit blijkt dat [naam 3] ook namens GJJ Trading heeft opgetreden. Ook tegenover die verklaringen staan slechts algemene betwistingen. Gedaagden leunen als enige motivering voor hun betwisting nog altijd op twee mailtjes aan [naam gedaagde] van één klant, namelijk KLM, in 2021. Dat is tegenover de overgelegde verklaringen echter onvoldoende. Gedaagden hebben dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat niet [naam 3] maar [naam gedaagde] zelf de zaakvoerder is van GJJ Trading en GJJ Riooltechniek.

2.8.

In het tussenvonnis had de rechtbank al geoordeeld dat gedaagden kennis hadden van de wanprestatie door [naam 3] c.s. Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat gedaagden van die wanprestatie hebben geprofiteerd. De conclusie is namelijk dat [naam 3] de feitelijk zaakvoerder is van deze vennootschappen, ondanks de oprichting daarvan door [naam gedaagde] . Het zijn echter gedaagden die met de werkzaamheden van [naam 3] in GJJ Trading en GJJ Riooltechniek inkomsten genieten. Er is dus sprake van een schijnconstructie. De inkomsten voor deze werkzaamheden komen bewust niet ten goede aan [naam 3] en blijven zodoende buiten bereik van zijn schuldeisers. Er zijn ook bijkomende omstandigheden die het profiteren van die wanprestatie onrechtmatig maken. Gedaagden hebben namelijk in aanzienlijke mate bijgedragen aan de wanprestatie door de schijnconstructie te faciliteren. Omdat de inkomsten uit de werkzaamheden van [naam 3] door de schijnconstructie niet ten goede gekomen aan diens schuldeisers, hebben zij diens wanprestatie bevorderd. Gedaagden hebben daardoor onrechtmatig gehandeld jegens [naam 1] , zodat zij gehouden zijn om de schade van [naam 1] te vergoeden.

2.9.

De schade die [naam 1] door dit onrechtmatig handelen heeft geleden bestaat uit de winsten en inkomsten die [naam 3] uit GJJ Trading en GJJ Riooltechniek zou hebben ontvangen als niet [naam gedaagde] maar hijzelf (middellijk) eigenaar en bestuurder van die vennootschappen was geweest. Als [naam 3] die winsten en inkomsten zou hebben genoten, had [naam 1] immers zich daarop kunnen verhalen. Omdat GJJ Trading en GJJ Riooltechniek echter geen jaarstukken hebben gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel stelt [naam 1] dat voor haar niet is te achterhalen om welke bedragen het gaat. Zij verzoekt de rechtbank dan ook in haar akte van 19 juli 2023 deze schade te begroten op minimaal het door [naam gedaagde] uit de vennootschappen theoretisch genoten loon op basis van de gebruikelijkloonregeling over de jaren 2021-2023.

2.10.

Gedaagden hadden in hun akte van 16 augustus 2023 kunnen reageren op deze voorgestelde wijze van schadebegroting, maar hebben dat niet gedaan. De rechtbank beschikt niet over enige informatie over de winsten en inkomsten uit GJJ Trading en GJJ Riooltechniek. De rechtbank ziet geen aanleiding om die informatie ambtshalve op te vragen, omdat de schijnconstructie met betrekking tot die bedrijven op voorhand al te veel twijfel oproept over de betrouwbaarheid van de cijfers. De rechtbank begroot daarom de schade aan de hand van de gebruikelijkloonregeling.

2.11.

Op grond van de gebruikelijkloonregeling was het loon in 2021 ten minste € 47.000,00, in 2022 ten minste € 48.000,00 en in 2023 ten minste € 51.000,00. GJJ Trading is eind 2020 opgericht. Voor de werkzaamheden in deze vennootschap gaat de rechtbank dus tot de datum van dit vonnis uit van heel 2021, heel 2022 en 10 maanden in 2023, oftewel € 47.000,00 + € 48.000,00 + € 42.500,00 = € 137.500,00. GJJ Riooltechniek is opgericht in september 2021. Voor de werkzaamheden in deze vennootschap gaat de rechtbank tot de datum van dit vonnis uit van 3 maanden in 2021, heel 2022 en 10 maanden in 2023, oftewel € 11.750,00 + 48.000,00 + € 42.500,00 = € 102.250,00. Omdat niet is gebleken dat in GJJ Holding werkzaamheden zijn verricht, rekent de rechtbank daarvoor geen loon.

Het profiteren van de wanprestatie door het verkrijgen van de Panamera

2.12.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank al geoordeeld dat [naam gedaagde] heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [naam 3] c.s. doordat zij zonder tegenprestatie de Porsche Panamera van [naam 3] had gekregen. Op grond van de overgelegde factuur kan worden vastgesteld tot welke bedrag [naam gedaagde] heeft geprofiteerd van die wanprestatie. Zoals door de rechtbank verzocht hebben gedaagden de factuur van de Panamera overgelegd. Daaruit blijkt dat [naam 3] op 31 december 2020 de Panamera heeft gekocht voor € 83.350,00. Ook blijkt uit de factuur dat [naam 3] de Porsche die hij eerder aan [naam gedaagde] had geschonken, voor € 40.000,00 heeft ingeruild, en dus niet voor € 12.000,00, zoals [naam 3] op de zitting heeft verklaard.

2.13.

Met deze gegevens kan worden vastgesteld dat [naam gedaagde] voor

€ 43.350,00 heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [naam 3] c.s. bovenop de € 35.000,00 die [naam 3] , dan wel Jezz Management B.V., aan het Openbaar Ministerie had betaald om de ingeruilde Porsche na inbeslagname voor [naam gedaagde] terug te kopen. Dit betekent dat [naam gedaagde] in ieder geval € 78.350,00 aan schadevergoeding aan [naam 1] zal moeten betalen.

Conclusie

2.14.

Dat betekent dat [naam gedaagde] aan [naam 1] € 78.350,00 moet betalen (voor de Panamera) + € 102.250,00 (voor de inkomsten uit GJJ Riooltechniek) = € 180.600,00. Gedaagden moeten daarnaast samen nog € 137.500,00 betalen (voor de inkomsten uit GJJ Trading) te betalen. In totaal komt dat uit op € 318.100,00.

2.15.

[naam 1] heeft op de zitting haar eis gewijzigd omdat [naam 3] c.s. na de dagvaarding nog betalingen hadden gedaan. Volgens die eiswijziging resteert na die betalingen, en vanwege de doorlopende rente sinds 23 maart 2020, per 20 april 2023 nog een bedrag van € 318.501,34. Het bedrag dat gedaagden moeten betalen is dus minder dan het bedrag dat [naam 3] c.s. aan [naam 1] moeten betalen op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter van 30 juni 2020 (€ 274.753,00 met wettelijke handelsrente vanaf 23 maart 2020). Het meerdere wordt dan ook afgewezen. Bovendien bepaalt de rechtbank dat het totaal van de bedragen die door [naam 3] c.s. al aan [naam 1] zijn (of nog worden) betaald en de bedragen waartoe gedaagden nu worden veroordeeld nooit meer kan bedragen dan het bedrag (inclusief wettelijke handelsrente) dat [naam 3] c.s. moeten betalen op grond van genoemd vonnis van de voorzieningenrechter. Als [naam 3] c.s. zelf nog bedragen aan [naam 1] betalen, wordt de schade van [naam 1] (die door gedaagden vergoed moet worden) immers lager.

2.16.

De vordering van [naam 1] op gedaagden vloeit voort uit onrechtmatige daad, niet uit een handelsovereenkomst. Gedaagden zijn dus niet de wettelijke handelsrente, maar de gewone wettelijke rente verschuldigd. Bij de eiswijziging heeft [naam 1] gevorderd dat de rente wordt toegewezen vanaf 20 april 2023. Dat wordt toegewezen.

2.17.

Gedaagden zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij worden daarom in de proceskosten veroordeeld. Daarbij rekent de rechtbank voor de dagvaarding en de zitting 1 punt en voor de twee aktes na de zitting elk 0,5 punt. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [naam 1] als volgt vastgesteld:

- kosten van de dagvaarding € 85,81

- griffierecht € 4.200,00

- salaris advocaat € 7.935,00

- nakosten € 173,00

Totaal € 12.393,81

2.18.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

2.19.

De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1.

veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 180.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 april 2023, tot de dag van volledige betaling,

3.2.

veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 137.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 april 2023, tot de dag van volledige betaling,

3.3.

bepaalt dat het totaal van de bedragen die door [naam 3] c.s. al aan [naam 1] zijn (of nog worden) betaald naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter van 30 juni 2020 en de bedragen waartoe gedaagden nu worden veroordeeld nooit meer kan bedragen dan het bedrag (inclusief wettelijke handelsrente) dat [naam 3] c.s. aan [naam 1] moeten betalen op grond van genoemd vonnis van de voorzieningenrechter,

3.4.

veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [naam 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 12.393,81, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan dienen gedaagden € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening. In dat geval worden zij ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,

3.5.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

3.6.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. K.L. Klokke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.