vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/098682-20
Datum uitspraak: 16 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 december 2020, 5 maart 2021, 27 mei 2021, 13 april 2023 en
2 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
(mr. K. van der Willigen) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw (mr. M. Ketting) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat mr. L.E.G. van der Hut naar voren heeft gebracht namens de benadeelde partij de Nationale Politie en van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] .
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 8 april 2020 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1. diefstal met geweld van een dienstauto, toebehorende aan de Nationale Politie;
2. diefstal met geweld van een personenauto, toebehorende aan [slachtoffer] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bijlage I en geldt als hier ingevoegd.
3 Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Namens verdachte is ter zitting bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging. In de kern komt het verweer van de verdediging erop neer dat sprake is van schending van een aantal vormvoorschriften als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De politieagent R.565 heeft volgens de verdediging in strijd met artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (‘Ambtsinstructie’) gehandeld door in de gegeven omstandigheden zijn dienstwapen te trekken en te schieten op verdachte (waarbij verdachte in zijn hoofd is geraakt). Ook heeft hij de beginselen van proportionaliteit geschonden, nu hij meer geweld heeft gebruikt dan nodig was. Het schieten op een wegrijdende auto is geen proportionele reactie op de diefstal van die auto. Ook het beginsel van subsidiariteit is geschonden, aangezien hij voor een andere interventie had kunnen kiezen. Verder is het recht op privacy van verdachte geschonden door zonder machtiging medische gegevens op te vragen. Tot slot heeft R.565 volgens de verdediging ten onrechte niet conform artikel 17 van de Ambtsinstructie gemeld dat hij zijn dienstwapen heeft gebruikt, waardoor belangrijke informatie is achtergehouden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt het volgende.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op grond van schending van een vormvoorschrift komt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde. Dit kan aan de orde zijn wanneer sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd.
De verwijten van de verdediging kunnen – nog los van de vraag of deze terecht zijn – niet maken dat het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Het politiegeweld vond namelijk pas plaats na de tenlastegelegde feiten en houdt ook geen direct verband met de bestanddelen van de tenlastelegging. Daarmee is dan ook niet in zodanige mate aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling te kort gedaan, dat dit moet leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Datzelfde geldt voor het gestelde opvragen van medische gegevens van verdachte zonder machtiging. Verder overweegt de rechtbank dat het gestelde (en door het openbaar ministerie betwiste) achterhouden van het gebruik van het politiewapen niet tot de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden, omdat de rechtbank in deze procedure desondanks kennis heeft genomen van het toegepaste politiegeweld en daarmee rekening heeft kunnen houden. Daarmee is de gestelde inbreuk hersteld.
Tot slot merkt de rechtbank op dat voor zover er door het door de politieagent toegepaste geweld sprake zou zijn van een schending van artikel 3 EVRM en daarmee sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim, dit – gelet op het hiervoor weergegeven kader – evenmin leidt tot de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank merkt daarbij op dat enige vorm van rechtsherstel in dat geval ook mogelijk zou zijn in het kader van verschillende strafrechtelijke, civielrechtelijke en disciplinaire procedures die openstaan voor compensatie.
De officier van justitie is gelet op het voorgaande ontvankelijk in de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Inleiding
4.1.1
De gebeurtenissen op 8 april 2020 die zich vertaald hebben in de aan verdachte ten laste gelegde feiten beginnen, chronologisch gezien, bij het onder 2 ten laste gelegde. De uiteenzetting van de relevante feiten en omstandigheden begint daarom bij dat feit.
4.1.2
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van de diefstal van zijn auto op 8 april 2020. Hij heeft verklaard dat hij bij aankomst op zijn werklocatie omstreeks 08.55 uur uit zijn auto is gestapt om een toegangshek te openen. De motor liet hij op dat moment draaien. Toen aangever terug wilde lopen naar zijn auto zag hij dat er een man in zijn auto stapte. De man probeerde weg te rijden, waarop aangever de man uit zijn auto getrokken heeft. Aangever kreeg daarbij van de man een vuistslag in zijn gezicht, als gevolg waarvan hij ten val kwam. De man is vervolgens opnieuw in de auto gestapt en weggereden. In een nadien opgemaakte letselverklaring staat dat de vuistslag heeft geresulteerd in een verwonding op de onderlip van aangever.
4.1.3
In de middenconsole van de auto van aangever lag onder andere nog zijn sleutelbos. Bij de aanhouding van verdachte, die volgde op de hierna te bespreken onder 1 ten laste gelegde diefstal, is deze sleutelbos aangetroffen. Ook is het DNA van verdachte aangetroffen op de versnellingspook van de auto van aangever.
4.1.4
Verdachte zelf heeft verklaard zich van het hierboven beschreven incident niets te kunnen herinneren.
4.1.5
Politiefunctionaris R.565 heeft aangifte gedaan van de diefstal van zijn auto op
8 april 2020 tussen 13.30 en 14.00 uur. Aangever heeft verklaard dat hij (in burger gekleed) in zijn geparkeerde auto (een onopvallend dienstvoertuig) zat toen het portier aan de bestuurderszijde werd opengetrokken. De man die het portier opentrok, riep ‘auto, ik wil je auto’ en had daarbij, aldus aangever, een mes vast dat hij op hem gericht hield. Aangever is daarop uitgestapt en de man is in de auto gestapt. Toen de man wilde wegrijden, sloeg de motor af. Daarop besloot aangever het portier aan de bestuurderszijde opnieuw te openen en zich kenbaar te maken als politieagent. Aangever heeft daarbij zijn vuurwapen op de man gericht. Uiteindelijk stapte de man uit, waarna hij met het mes in zijn hand in de richting van aangever gelopen is. Daarbij heeft hij met het mes een stekende beweging in de richting van aangever gemaakt. Uiteindelijk is de man opnieuw ingestapt en weggereden, aldus de aangever.
4.1.6
Van het incident zit een tweetal video-opnames in het dossier. In de auto van aangever is een mes gevonden met op het heft en lemmet daarvan DNA van verdachte.
4.1.7
Verdachte bekent dat hij de auto heeft meegenomen. Hij ontkent daarbij geweld te hebben gebruikt en zegt niet meer te weten of hij een mes in zijn hand had. Verdachte verklaart dat hij wel zeker weet geen stekende bewegingen met een mes gemaakt te hebben.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
4.2.1
De officier van justitie heeft wat betreft het onder 1 ten laste gelegde gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Zij acht daarbij ook bewezen dat verdachte een mes heeft vastgehad en dat hij daarmee een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van aangever. De officier van justitie baseert zich hierbij naast de aangifte allereerst op het feit dat er een mes met het DNA van verdachte is aangetroffen in de auto. Daarnaast is op de beelden te zien dat aangever tot twee keer toe achteruitdeinst op het moment dat verdachte naar voren komt. Dat duidt erop dat verdachte een stekende beweging maakt.
4.2.2
Ten aanzien van het gebruik van een valse sleutel heeft de officier van justitie gevorderd verdachte vrij te spreken.
4.2.3
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie eveneens gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Zij heeft daarbij gewezen op de aangifte, het overeenkomende signalement van verdachte, het aantreffen van de sleutelbos en DNA van verdachte (op de versnellingspook) in de auto.
4.3
Standpunt van de raadsvrouw
4.3.1
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft het deel van de tenlastelegging dat ziet op het dreigen met een mes en het maken van stekende bewegingen daarmee heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent dit ten stelligste. Het in de auto aangetroffen mes lijkt niet op het mes zoals dat door aangever is beschreven. Op de beelden is geen mes of een stekende beweging te zien. Indien wel bewezen geacht wordt dat verdachte een mes heeft vastgehad, dan levert dat enkele feit op zich nog geen bedreiging op. Ook ten aanzien van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het gebruik van een valse sleutel heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit.
4.3.2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2 (diefstal personenauto [slachtoffer] )
4.4.1
De rechtbank acht het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde bewezen. Gelet op het op de versnellingspook van de gestolen auto aangetroffen DNA van verdachte, de bij verdachte aangetroffen sleutelbos van aangever en de aangifte staat vast dat het verdachte is geweest die de auto heeft gestolen. Op grond van hetgeen aangever daarover heeft verklaard en de nadien opgemaakte letselverklaring acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt bij de diefstal, hetgeen geresulteerd heeft in een verwonding op de lip van aangever en zijn val op de grond.
Ten aanzien van feit 1 (diefstal dienstauto Nationale Politie)
4.4.2
Over de vraag of verdachte de auto van aangever al dan niet heeft gestolen bestaat geen discussie: verdachte heeft bekend dit te hebben gedaan. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of bewezen kan worden dat verdachte bij die diefstal geweld heeft gebruikt in de vorm van het vasthouden van een mes en het daarmee maken van een stekende beweging.
4.4.3
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte een mes heeft vastgehad en dat hij hiermee een stekende beweging gemaakt heeft. Aangever heeft zowel in zijn beide verhoren door de politie als bij de rechter-commissaris consequent verklaard over het mes dat verdachte vasthad en de stekende beweging die hij met dat mes maakte. In de gestolen auto is vervolgens ook een mes onder de bijrijdersstoel aangetroffen met op het lemmet en het heft daarvan het DNA van verdachte. Op de beelden is te zien dat aangever achteruit stapt als verdachte uit de auto komt. Daarnaast is op de op ‘Dumpert’ geplaatste video duidelijk te zien dat verdachte met zijn arm een beweging van boven naar beneden maakt met in zijn hand een voorwerp. De rechtbank leidt daaruit af dat kennelijk even daarvoor een bovenhandse beweging is gemaakt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat het voorwerp dat verdachte vasthoudt een mes is. Dat het aangetroffen mes niet zou lijken op het mes dat door aangever is beschreven, maakt bovenstaand oordeel niet anders.
4.4.4
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde bewezen, inclusief het deel van de tenlastelegging waarin verdachte verweten wordt met een mes een stekende beweging in de richting van aangever gemaakt te hebben. Voor het deel van de tenlastelegging waarin verdachte wordt verweten gebruik te hebben gemaakt van een valse sleutel spreekt de rechtbank verdachte, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw, vrij.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande en de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1
op 8 april 2020 te Amsterdam, aan het [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een dienstauto (merk/type: Mazda 3, kenteken: [kenteken] ), toebehorende aan de Nationale Politie, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen een politieambtenaar die in voornoemde dienstauto zat, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, een mes aan die politieambtenaar heeft getoond en met dat mes een stekende beweging in de richting van die politieambtenaar heeft gemaakt;
Ten aanzien van feit 2
op 8 april 2020 te Amsterdam, aan de openbare weg het Bullewijkpad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Volkswagen Polo), toebehorende aan [slachtoffer] en/of [naam B.V.] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, nadat die [slachtoffer] hem vastpakte en vervolgens uit de auto trok, die [slachtoffer] tegen het gezicht heeft geslagen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
12 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
t.a.v. feit 2:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
T.a.v. het beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende.
T.a.v. feit 1, de vordering van de Nationale Politie
Verklaart de Nationale Politie niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
T.a.v. feit 2, de vordering van [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 73,23 (drieënzeventig euro en drieëntwintig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdenvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag van in totaal € 823,23 (achthonderdendrieëntwintig euro en drieëntwintig cent) aan [slachtoffer] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 8 april 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 823,23 (achthonderdendrieëntwintig euro en drieëntwintig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 8 april 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 16 (zestien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2023.