RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/180714-23
Datum uitspraak: 23 november 2023
op de vordering van 14 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).1
Het EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2023 door de gedelegeerde Europese aanklager van het Europees Openbaar Ministerie te Hamburg (Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
3 Bevoegdheid tot het uitvaardigen van het EAB
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard bij het in behandeling nemen van de vordering, nu het Europees Openbaar Ministerie (hierna: EOM) niet kan worden aangeduid als een rechterlijke autoriteit in de zin van Kaderbesluit 2002/584/JBZ.3 Uit de preambule en artikel 33 van de Verordening 2017/19394 (hierna: EOM-Verordening) volgt geen zelfstandige bevoegdheid, noch een mandaat voor het uitvaardigen van een EAB door een gedelegeerde Europese aanklager (hierna: GEA). Ook volgt deze bevoegdheid niet uit de Duitse uitvoeringswet van de EOM-Verordening. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar artikel 6, tweede lid, van die uitvoeringswet (EUStAG), waarin staat dat een GEA beslist of een EAB wordt uitgevaardigd. Volgens de raadsvrouw is hiermee nog niet de bevoegdheid gegeven om een EAB ook daadwerkelijk zelf uit te vaardigen. Bovendien heeft de raadsvrouw erop gewezen dat, gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) inzake OG en PI5, een Duitse officier van justitie niet volledig onafhankelijk is. De omstandigheid dat een rechterlijke instantie het nationale aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, doet hieraan niet af.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de rechtbank over deze kwestie prejudiciële vragen dient te stellen aan het HvJEU.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid van de GEA tot het uitvaardigen van een EAB ondubbelzinnig volgt uit artikel 33 van de EOM-Verordening. De Duitse GEA heeft dit ook bevestigd in de aanvullende informatie van 1 augustus 2023. Voorts heeft de officier van justitie erop gewezen dat het nationale arrestatiebevel is uitgevaardigd door the Local Court in Hamburg.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de EOM-verordening een zelfstandige bevoegdheid aan de GEA toekent om een EAB uit te vaardigen.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de EOM-verordening rechtstreekse werking heeft in de deelnemende lidstaten. De rechtbank wijst daarbij onder meer op overweging 9 van de preambule van de EOM-verordening:
(…) Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en alleen rechtstreeks van toepassing in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM, of op grond van een besluit vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU.
Uit overweging 30 van de preambule van de EOM-verordening volgt dat GEA’s, overeenkomstig de verordening, onderzoeken van het EOM uitvoeren in de respectievelijke lidstaten. Wat betreft aangelegenheden die niet onder de verordening vallen, is het nationale recht van toepassing:
De onderzoeken van het EOM dienen in de regel te worden uitgevoerd door gedelegeerd Europese aanklagers in de lidstaten. Zij dienen dit te doen overeenkomstig deze verordening en wat betreft aangelegenheden die niet onder deze verordening vallen, overeenkomstig het nationale recht. Gedelegeerd Europese aanklagers dienen hun taken uit te voeren onder het toezicht van de toezichthoudende Europese aanklager en onder leiding en op instructie van de bevoegde permanente kamer. Indien het nationale recht van een lidstaat voorziet in interne toetsing van bepaalde besluiten binnen de structuur van het openbaar ministerie, dient de toetsing van dergelijke door de gedelegeerd Europese aanklager genomen besluiten te vallen onder de toezichtsbevoegdheden van de toezichthoudende Europese aanklager, overeenkomstig het reglement van orde van het EOM. In dergelijke gevallen dienen de lidstaten niet verplicht te worden te voorzien in toetsing door de nationale rechter, zonder evenwel afbreuk te doen aan artikel 19 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Uit overweging 76 van de preambule van de EOM-verordening blijkt vervolgens dat de GEA over de mogelijkheid dient te beschikken om Europese aanhoudingsbevelen binnen het bevoegdheidsgebied van het EOM uit te vaardigen of daarom te verzoeken.
Artikel 33 van de EOM-verordening bepaalt:
1. De behandelende gedelegeerd Europese aanklager, kan bevelen of verzoeken dat de verdachte of beklaagde overeenkomstig het nationale recht dat van toepassing is in soortgelijke nationale gevallen, wordt aangehouden of in voorlopige hechtenis wordt genomen.
2. Indien een persoon die niet aanwezig is in de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, moet worden aangehouden of overgeleverd, vaardigt de gedelegeerd Europese aanklager een Europees aanhoudingsbevel uit of verzoekt hij de bevoegde autoriteit van die lidstaat daarom overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 33, tweede lid, EOM-Verordening, gelezen in samenhang met de hiervoor geciteerde overwegingen uit de preambule, dat aan de GEA een zelfstandige bevoegdheid is gegeven om een EAB uit te vaardigen. Uit deze bepaling blijkt niet dat, anders dan bijvoorbeeld bij de aanhouding of het in voorlopige hechtenis nemen van een verdachte (artikel 33, eerste lid, EOM-Verordening), de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een EAB afhankelijk wordt gesteld van nationale regelgeving.
Met betrekking tot hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd over de onafhankelijkheid van de Duitse GEA, stelt de rechtbank vast dat het arrest OG en PI van het HvJEU niet ziet op de situatie dat een GEA overeenkomstig de EOM-Verordening zelf optreedt als uitvaardigende autoriteit, maar alleen op de situatie dat een rechterlijke autoriteit overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ een EAB uitvaardigt. Daarbij bevat de EOM-Verordening organisatorische en statutaire waarborgen om de onafhankelijkheid van de Europese aanklager en de gedelegeerd Europese aanklagers te garanderen. Artikel 6, eerste lid, van de EOM-Verordening bepaalt immers:
1. Het EOM is onafhankelijk. De Europese hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers, de administratief directeur en het personeel van het EOM handelen in het belang van de gehele Unie, als bepaald bij wet, en vragen noch aanvaarden in de functie die zij krachtens deze verordening uitoefenen, instructies van personen van buiten het EOM, een lidstaat van de Europese Unie of een instelling, orgaan of instantie van de Unie. De lidstaten van de Europese Unie en de instellingen, organen en instanties van de Unie respecteren de onafhankelijkheid van het EOM en trachten het niet te beïnvloeden bij het vervullen van zijn taken.
Uit dit artikel volgt dat de GEA (en anderen die bij het EOM werkzaam zijn) geen risico lopen om te worden onderworpen aan eventuele politieke inmenging. Dit geldt zowel op het niveau van de Europese Unie, als op het niveau van de deelnemende lidstaten. Om indirecte beïnvloeding te voorkomen, is bovendien geregeld dat het EOM een eigen begroting heeft, zoals blijkt uit overweging 111 van de preambule van de EOM-Verordening.
Bovendien is in overweging 30 van de preambule van de EOM-Verordening (zoals hierboven is opgenomen) vastgesteld dat GEA’s hun taken dienen uit te voeren onder toezicht van de toezichthoudende Europese aanklager en onder leiding en op instructie van de bevoegde permanente kamer. Dat een nationale Duitse officier van justitie volgens OG en PI dus niet volledig onafhankelijk is, heeft geen gevolgen voor de zelfstandige bevoegdheid van de GEA een EAB uit te vaardigen.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een ‘acte clair’, bestaat er geen aanleiding om een prejudiciële vraag aan het HvJEU te stellen, zoals de raadsvrouw subsidiair heeft verzocht.
6 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Haar overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Europäische Staatsanwaltschaft – Zentrum Hamburg heeft bij brief van 26 juni 2023 de volgende garantie gegeven:
Extradition matters with the Netherlands
here: Extradition of [opgeëiste persoon], dob [geboortedag]/1994
If the person pursued agrees to be transferred back to the Netherlands for the
execution of the sentence after her final conviction by a German court, it is guaranteed that she can serve the sentence there.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de gedelegeerde Europese aanklager van het Europees Openbaar Ministerie te Hamburg (Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELT de afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, te weten:
- een telefoon, te weten een zwarte Apple iPhone (goednummer: PL0600-2023419672-3051140).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Gigengack en A.E. van der Burg, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.