1.2.
Verweerder heeft met de e-mail van 28 december 2022 toegezegd dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker voert aan dat uit het bestreden besluit I blijkt dat hij voor 15 januari 2023 de dakopbouw moet verwijderen, terwijl de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2022 niet in stand kan blijven. In de beroepsprocedure heeft verzoeker een deskundige van [advies- en ontwerpbureau] ingeschakeld voor een contra-expertise en op 8 november 2022 aanvullende gronden ingediend. Daarnaast zijn de gevolgen van het afbreken van de dakopbouw aanzienlijk en onomkeerbaar voor verzoeker, vanwege de hoge kosten maar ook omdat in de woning huurders zitten.
4. Verweerder heeft op de zitting gesteld dat hij een beginselplicht tot effectieve handhaving heeft en bij het verlenen van uitstel de effectieve handhaving wordt ondergraven. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat verzoeker willens en wetens deze situatie heeft laten ontstaan en dat deze situatie daarom voor zijn eigen risico is. Verder heeft verweerder aangegeven dat er ook derde-belanghebbenden zijn die bezwaren hebben maar geen formeel bezwaar hebben ingediend, omdat verweerder heeft aangegeven dat er wordt gehandhaafd. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van een onomkeerbare situatie omdat enkel een dwangsom wordt verbeurd bij het aflopen van de begunstigingstermijn.
5. De voorzieningenrechter constateert dat in deze procedure enkel de verlenging van de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom voorligt. De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak daarom geen rechtmatigheidsoordeel geven over het besluit van 31 augustus 2022 waartegen het beroep is gericht. In plaats daarvan beslist de voorzieningenrechter op grond van een belangenafweging. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter prevaleert het belang van verzoeker om de begunstigingstermijn te verlengen tijdens de beroepsprocedure boven het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van de last onder dwangsom. Daarbij is van belang dat het beroep tegen de beslissing op bezwaar over de last onder dwangsom en de geweigerde omgevingsvergunning op relatief korte termijn op zitting is gepland, namelijk op 26 april 2023. Verder betrekt de voorzieningenrechter in zijn afweging dat de dakopbouw al ruim één jaar is gerealiseerd en verweerder ook elke keer de begunstigingstermijn heeft verlengd. Het argument van verweerder dat enkel een dwangsom wordt verbeurd en geen sprake is van een onomkeerbare situatie, is tegenstrijdig met het standpunt van verweerder dat sprake moet zijn van effectieve handhaving. Immers het doel van de last onder dwangsom als effectief handhavingsmiddel is dat de dakopbouw wordt verwijderd. De stelling van verweerder dat derde-belanghebbenden informeel bezwaar hebben gemaakt bij verweerder, maakt dat niet anders omdat niet is gebleken dat daadwerkelijk bezwaarprocedures lopen en de termijn voor het indienen van bezwaar ook is verlopen.
6. De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorlopige voorziening toe, omdat de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitvalt. De begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank op het beroep over de last onder dwangsom en de weigering van de omgevingsvergunning.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Verder veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in een vergoeding voor de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. De vergoeding bedraagt in totaal € 1.674,-. De voorzieningenrechter is daarbij van oordeel dat de zaken samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Bpb en beschouwt deze daarom voor de vaststelling van het bedrag van de proceskosten als één zaak.