Overwegingen
Waar gaat de zaak AWB 22/64 over?
1. Op 20 mei 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor het afwijken van het bestemmingsplan om een hotel te kunnen realiseren op de tweede verdieping van de [adres] te [plaats] .
2. Op 7 juni 2021 heeft het college aanvullende gegevens bij eiseres opgevraagd, omdat haar aanvraag onvolledig was. Het college heeft eiseres verzocht deze gegevens voor 5 juli 2021 te overleggen.
3. Eiseres heeft vervolgens niet alle gevraagde gegevens voor 5 juli 2021 overgelegd. Het college heeft de aanvraag van eiseres daarom niet in behandeling genomen.1 Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Het college heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en haar aanvraag afgewezen. Eiseres is het niet eens met dit besluit en heeft daarom hiertegen beroep ingesteld.
Het oordeel van de rechtbank
Omgevingsvergunning van rechtswege
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onbevoegd tot stand is gekomen, omdat zij op 29 juli 2021 een vergunning van rechtswege heeft verkregen. Het college heeft de beslistermijn met 24 dagen opgeschort tot 29 juli 2021. Op 6 juli 2021 heeft het college de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gelaten, waardoor de beslistermijn weer van rechtswege is gaan lopen. Op 16 en 27 december 2021 was het college dan ook niet meer bevoegd om inhoudelijk te beslissen. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt in het bijzonder verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 januari 2023.2
6. Op de aanvraag is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Deze procedure is geregeld in paragraaf 3.2 van de Wabo3. Op grond van artikel 3.9 van de Wabo is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb bepaalt dat als niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven.
7. Het college heeft op 6 juli 2021 op de aanvraag beslist door de aanvraag buiten behandeling te stellen.4 Niet in geschil is dat het besluit tot buitenbehandelingstelling tijdig is genomen.
8. De rechtbank is van oordeel dat er na het herroepen van de buitenbehandelingstelling in de bezwaarfase niet alsnog van rechtswege vergunning is verleend. Op het nemen van een beslissing op bezwaar zijn de bepalingen van hoofdstuk 7 van de Awb van toepassing. Paragraaf 4.1.3.3 van de Awb is in dit hoofdstuk niet van overeenkomstige toepassing verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is verder niet gebleken dat de wetgever heeft beoogd het stelsel van vergunning van rechtswege van toepassing te achten in de situatie dat het bestuursorgaan een besluit moet nemen op een bezwaar gericht tegen een tijdig genomen primair besluit. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3963).5
9. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de uitspraak zoals door eiseres overgelegd te volgen. Het college was dan ook bevoegd de aanvraag van eiseres af te wijzen.
10. Eiseres heeft zich vervolgens op de zitting op het standpunt gesteld dat het college de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Het bestreden besluit is namelijk in strijd met artikel 7:9 van de Awb en in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Het college heeft een door eiseres ingebracht rapport namelijk ten onrechte niet in haar beoordeling betrokken. Het college heeft enkel verwezen naar een memo waarin is geconcludeerd dat er onvoldoende inzicht is. Eiseres heeft hierna echter een rapport ingebracht. Daarnaast heeft eiseres geen kennis kunnen nemen van het negatieve advies.
11. Het college heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat het op de zitting aanvoeren van deze beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is deze grond te laat aangevoerd en daarom in strijd met de goede procesorde. Hierbij is van belang dat de rechtbank niet over de relevante stukken beschikt om de grond te kunnen beoordelen. Daarnaast heeft het college zich niet op het standpunt kunnen voorbereiden en hierover geen standpunt kunnen innemen. Eiseres had deze beroepsgrond ook eerder naar voren kunnen brengen. De rechtbank zal daarom niet op deze beroepsgrond ingaan.
13. Tussen partijen staat vast dat het college eiseres ten onrechte geen proceskostenvergoeding in de bezwaarfase heeft toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een gebrek in het bestreden besluit. Dit betekent dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen voor zover geen proceskosten in bezwaar zijn toegekend.
14. Omdat het college eiseres ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen proceskosten in bezwaar zijn toegekend.
15. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de proceskosten in bezwaar vaststellen. De rechtbank veroordeelt het college daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.271,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. Nu geen vergunning van rechtswege is ontstaan, is het beroep tegen het niet tijdig publiceren hiervan niet-ontvankelijk.
18. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding voor een veroordeling van de proceskosten of voor vergoeding van het griffierecht.