1 [gedaagde] , wonende te [woonplaats 1] ,
nader te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.M. Poelman.
2. de maatschap PROSPER BEWINDVOERING, gevestigd te Amsterdam,
nader te noemen: de bewindvoerder,
gedaagden.
Uitgangspunten
1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
Ymere verhuurt met ingang van 11 juni 2020 aan [gedaagde] de woning aan [adres] te [woonplaats 2] , hierna de woning.
1.2.
In de bij de schriftelijke huurovereenkomst van toepassing verklaarde algemene voorwaarden is opgenomen dat de huurder geen overlast of hinder aan de buren of omwonenden mag veroorzaken.
1.3.
Vanaf 2020 ontvangt Ymere van omwonenden meldingen van overlast, waaronder keiharde muziek, huiselijk geweld en ruzie op straat.
1.4.
Bij brief van 7 juni 2023 heeft Ymere aan [gedaagde] een gedragsaanwijzing opgelegd in verband met voortdurende overlast die [gedaagde] veroorzaakt. In de brief is aan [gedaagde] meegedeeld dat bij voortduring van de overlast ontruiming van de woning zal worden gevorderd.
1.5.
Bij beschikking van 7 september 2023 is [gedaagde] onder bewind gesteld en is de bewindvoerder benoemd.
1.6.
Bij e-mail van 19 september 2023 is aan Ymere en de wijkagent [naam wijkagent] het volgende bericht verzonden, voor zover hier van belang:
“De afgelopen dag ging het opnieuw helemaal mis met de bewoner [adres] . Hij zat, volgens mij al sinds gisteren in een hele slechte ‘trip’. Hij liep vanmiddag en vanavond totaal onaanspreekbaar vloekend en tierend over straat, duidelijk op zoek naar iemand die iets verkeerds tegen hem zou zeggen. (..) Omdat ik de situatie als bedriegend ervoer heb ik de politie gebeld. (..) Na een korte periode van rust, heeft de overlast naar de omgeving opnieuw een dieptepunt bereikt. We zijn kortom weinig opgeschoten de afgelopen 2 jaar.”
1.7.
Op 11 oktober 2023 is aan de wijkagent en het zorgmeldpunt overlast het volgende bericht via e-mail verzonden:
“Gisteren, 10 okt 2023 en vandaag 11 okt 2023 wederom politie met een aantal man sterk bij [gedaagde] in huis [adres] . Een dronken vriendin en een schreeuwende [gedaagde] . Durfde mijn huis amper uit.”
1.8.
Bij e-mail van 9 januari 2024 is aan Ymere het volgende bericht verzonden, voor zover hier van belang:
“Het is inmiddels 5:00 uur in de ochtend geweest, maar ik mail vanwege mijn onder buurman, voor de zoveelste geluidsoverlast.
Inmiddels ben ik er een soort van aan gewend geraakt dat ik 2 á 3 keer per macht wakker wordt van de buurman [gedaagde] , wonende op de [adres] . Met deuren slaan, schreeuwen of even de muziek hard s zo goed als mijn nieuwe normaal in mijn net nieuwe appartement. Echter was het vannacht zo erg dat mijn deur er van klapperde alsof er een bom af ging. Er werd met glaswerk gegooid, een groot stomp voorwerp en wat leek op een flinke ruzie. (..) Ik voel me zeer onprettig en onveilig in deze situaties en de politie kan niet veel doen. Om de nacht is het raak en maar 1x de politie gebeld in de afgelopen 3 weken. (..)”
1.9.
Op 10 januari 2024 heeft de gemeente [gemeente] een einde interventieverklaring met een laatste kans afgegeven ten behoeve van [gedaagde] .
1.10.
Bij brief van 10 januari 2024 heeft Ymere aan [gedaagde] verzocht om de huur op te zeggen.
1.11.
[gedaagde] heeft de huur niet opgezegd.
1.12.
Bij e-mail van 20 februari 2024 heeft Ymere bericht ontvangen over overlast van [gedaagde] op 11/12 februari 2024, 13 februari 2024, 17/18 februari 2024 en 19 februari 2024.
1.13.
In het toezichtplan van de Reclassering Nederland van 26 februari 2024 is opgenomen dat de verwachting is dat [gedaagde] en zijn vriendin per april 2024 kunnen worden opgenomen in de Kliniek de Hoop in verband met de verslavingsproblematiek.
Beoordeling
4. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Ymere in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5. Op grond van de door Ymere gepresenteerde feiten en omstandigheden, die door [gedaagde] niet of onvoldoende zijn bestreden, is in dit geding voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van [gedaagde] in zijn verplichting uit de huurovereenkomst om geen overlast aan derden te veroorzaken. Die tekortkoming rechtvaardigt naar verwachting een ontbinding van de huurovereenkomst in de bodemprocedure. [gedaagde] veroorzaakt in en vanuit zijn woning ernstige, structurele en langdurige overlast. Deze bestaat uit ernstige en ontoelaatbare geluidsoverlast, maar zijn gedragingen resulteren ook in ernstige gevoelens van onveiligheid in zijn woonomgeving. Meerdere malen de afgelopen periode heeft de politie op het adres van [gedaagde] moeten ingrijpen, hetgeen de gevoelens van onveiligheid door [gedaagde] nog verder versterken. Onbestreden is gebleven dat een dag voor de mondelinge behandeling nog politie aan de deur van de woning is geweest in verband met overlast. Deze gedragingen van [gedaagde] leiden ertoe dat zijn omgeving ernstig beperkt wordt in het huurgenot. Eerdere waarschuwingen en zelfs de aankondiging van dit kort geding hebben er niet voor gezorgd dat [gedaagde] de overlast stopt. Dat persoonlijke omstandigheden, waaronder een fysieke aandoening, daaraan mogelijk ten grondslag liggen, maken de ernst en het structurele karakter van deze overlast niet minder ernstig en rechtvaardigen in ieder geval niet de verwachting dat het in de nabije toekomst in deze omgeving beter zal gaan, zoals [gedaagde] ter terechtzitting heeft betoogd en dat hij in staat zal zijn de gevoelens van onveiligheid daar weg te nemen. Onbestreden is ook gebleven dat in verband met de gedragingen van [gedaagde] een buur van [gedaagde] niet langer in de woning verblijft en Ymere daar geen huur meer voor ontvangt zolang [gedaagde] nog in zijn woning verblijft.
6. Onder deze omstandigheden dient het belang van Ymere om op korte termijn over de woning te kunnen beschikken te prevaleren boven het belang van [gedaagde] om daar te kunnen blijven in afwachting van een opname in de kliniek. Ymere heeft bovendien nog ter terechtzitting verklaard dat zij kan instemmen met een ontruimingstermijn van drie weken, waarmee deze periode naar verwachting grotendeels zal worden overbrugd.
7. Voor zover uit het verweer van [gedaagde] nog kan worden afgeleid dat hij na meent dat zijn belang bij de woning voorrang verdient en ontruiming niet op zijn plaats is, nu hij na zijn verblijf in de kliniek weer wil en kan terugkeren naar de woning, wordt het volgende opgemerkt. De ernst en het structurele karakter van de overlast en het onverbeterlijke karakter daarvan, in combinatie met de einde interventie verklaring rechtvaardigt de conclusie dat dit belang van [gedaagde] bij de woning minder zwaarwegend is dan het spoedeisende belang van Ymere om weer vrij over de woning te kunnen beschikken en de omwonenden te kunnen garanderen dat [gedaagde] daar niet meer terugkeert. Daarmee is Ymere ook weer in staat om huur voor de boven de woning van [gedaagde] gelegen woning te ontvangen. Dat [gedaagde] nu met behulp van de reclassering bezig is zijn problemen aan te pakken is prijzenswaardig, maar dat is in het licht van de ernst en duur van de overlast geen aanleiding om [gedaagde] de mogelijkheid te geven om naar deze woning terug te keren. Bovendien geeft die hulp voor [gedaagde] ook ondersteuning bij het vinden van alternatieve woonruimte na ontslag uit de kliniek. Daarnaast biedt het laatste kans beleid [gedaagde] de mogelijkheid langs die weg onder voorwaarden aan andere woonruimte te komen.
8. Het woonbelang van [gedaagde] , zoals dat is neergelegd in artikel 8 EVRM, en waarop [gedaagde] impliciet een beroep heeft gedaan, weegt onder deze omstandigheden dan ook niet voldoende zwaar. (zie HR 12 januari 2024 ECLI:NL:HR:2024:25) Dit brengt mee dat de ontruiming als evenredig en noodzakelijk is te kenschetsen gelet op de belangen die door Ymere naar voren zijn gebracht.
9. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering tot ontruiming als na te melden toewijsbaar en is er ook aanleiding om de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zoals door Ymere is gevorderd.
10. [gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast. Nu hij onder bewind staat, zal de bewindvoerder deze kosten in haar hoedanigheid van bewindvoerder, als na te melden dienen te voldoen.
BESLISSING
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie weken na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt, te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Ymere te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
veroordeelt de bewindvoerder, in de hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde] , in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Ymere begroot op:
exploot € 276,14
salaris € 543,00
griffierecht € 130,00
-----------------
totaal € 949,14
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt de bewindvoerder, in de hoedanigheid van de bewindvoerder van [gedaagde] , in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 68,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.