Beoordeling door de rechtbank
2. Verweerder heeft de panden aan de Weteringschans 26, 28 en 28a (de panden), bekend als Peper en Zout, aangewezen als gemeentelijk monument. In de Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument en gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht (de Handleiding) heeft de gemeente Amsterdam selectiecriteria opgenomen voor de aanwijzing. Tussen partijen is niet in geschil dat de panden voldoen aan deze selectiecriteria. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de Handleiding de juiste wettelijke grondslag biedt voor het bepalen van criteria voor de aanwijzing van gemeentelijke monumenten, of het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) voldoende basis biedt voor het bestreden besluit en of de mate van bescherming die verweerder met de aanwijzing van de panden beoogt te bereiken, ook met een minder vergaande maatregel kan worden bereikt.
De Handleiding en het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
3. Eiseres voert aan dat de aanwijzing berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Een gemeentelijk monument kan worden aangewezen op basis van de Erfgoedverordening. In dit geval is de aanwijzing echter getoetst aan de Handleiding. De Handleiding kan niet worden geduid als beleidsregel omdat er geen besluit is van het bevoegd gezag tot vaststelling van de handleiding en ook geen bekendmaking daarvan. Daarnaast geeft de Handleiding geen nadere invulling aan de criteria voor de aanwijzing van gemeentelijke monumenten die genoemd worden in de Erfgoedverordening, maar stelt de Handleiding andere criteria. De Handleiding gaat daarmee verder dan de Erfgoedverordening heeft bedoeld. Het advies van de CRK is voorts gebaseerd op de criteria in de Handleiding en niet op de criteria uit de Erfgoedverordening. Omdat de Handleiding niet de juiste basis is voor het aanwijzen van gemeentelijke monumenten, biedt het advies van de CRK onvoldoende basis voor het bestreden besluit.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder bevoegd is om nadere regels vast te stellen ten behoeve van een zorgvuldige bescherming en omgang met het erfgoed.1 Verweerder heeft als uitwerking van de verordening beleid vastgesteld in de Handleiding. In de Handleiding zijn de criteria opgenomen die gebruikt dienen te worden voor de aanwijzing van monumenten. Op de zitting van de rechtbank heeft verweerder erop gewezen dat de Handleiding is vastgesteld bij raadsbesluit van 26 juni 2013 en op de juiste wijze is bekendgemaakt. Ook de Afdeling2 merkt de Handleiding aan als beleid dat verweerder heeft vastgesteld als uitwerking van de Erfgoedverordening.3 Verder verwijst de toelichting bij de Erfgoedverordening uitdrukkelijk naar de Handleiding voor de criteria die gebruikt dienen te worden bij de aanwijzing van de monumenten.
5. De rechtbank is daarom van oordeel dat de Handleiding beleid is zoals bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, waarin nadere regels zijn gesteld voor de aanwijzing van gemeentelijke monumenten zoals bedoeld in artikel 28 van de Erfgoedverordening. Dit brengt met zich dat verweerder de criteria zoals genoemd in de Handleiding mag hanteren bij het aanwijzen van gemeentelijke monumenten. Het standpunt van eiseres ten aanzien van het advies van de CRK behoeft daarom geen verdere bespreking.
Minder vergaande maatregel
6. Eiseres voert aan dat de nadelige gevolgen van de aanwijzing onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Voor eiseres betekent de aanwijzing dat zij voor elke inpandige wijziging van de panden een nieuwe vergunning nodig heeft. Aangezien het gaat om panden die worden verhuurd als kantoorruimte en aan de wensen en behoefte van de huurder worden aangepast, betekent dit dat eiseres telkens bij elke nieuwe huurder een vergunning moet aanvragen. Dit terwijl de panden aan de binnenzijde niet langer origineel en daarmee niet beschermingswaardig zijn. Het college zou met een minder vergaande maatregel dan het aanwijzen van de locatie als gemeentelijk monument, hetzelfde resultaat kunnen behalen. Door de aanwijzing als gemeentelijk monument verandert de locatie van een ‘orde 4’ in de zin van het bestemmingsplan, naar ‘orde 1’. Het aanduiden van de panden als “orde 2” waarborgt voldoende dat de buitenzijde van de panden niet worden gewijzigd en geeft eiseres de vrijheid om de binnenzijde zonder vergunning te wijzigen.
7. Het college heeft beleidsruimte bij het beantwoorden van de vraag of een als monumentwaardig beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen. De rechtbank toetst niet of zij in dit geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Als de eigenaar van het monument bij de aanwijzing of de heroverweging daarvan concreet stelt dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam is gemotiveerd, zijn deze aspecten bij de aanwijzing van belang. Het ligt dan op de weg van verweerder om op deze belangen in te gaan en aannemelijk te maken dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het monument, waardoor het met de aanwijzing te dienen belang van het behoud van het monument prevaleert boven het belang van de eigenaar om de aanwijzing achterwege te laten.4
8. De rechtbank overweegt dat eiseres het door haar gestelde belang onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiseres heeft nagelaten met stukken te onderbouwen met welke frequentie en in welke mate er daadwerkelijk inpandige wijzigingen aan de panden plaatsvinden. Bovendien is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de Erfgoedverordening voldoende waarborgen biedt voor het door eiseres gestelde belang. Er is immers geen omgevingsvergunning vereist voor inpandige veranderingen van een onderdeel van een gemeentelijk monument dat uit oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
9. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat eiseres, voor zover zij wijzigingen wil aanbrengen aan niet-originele onderdelen van de panden, dit inderdaad zonder omgevingsvergunning mag doen. Als eiseres twijfelt over een inpandige wijziging, kan zij contact opnemen met verweerder.
10. De rechtbank volgt verweerder ook in het standpunt dat het beoogde doel niet wordt bereikt door de panden aan te wijzen als orde 2-panden. Verweerder heeft onder verwijzing naar de Rijksdienst Monumentenzorg gesteld dat gevelreiniging onomkeerbare schade kan toebrengen aan de buitenzijde van een gebouw. De gevel van een orde 2-pand mag worden gereinigd zonder omgevingsvergunning. Bij een gemeentelijk monument mag dit niet. Om de panden hiertegen te kunnen beschermen, heeft verweerder dan ook in redelijkheid kunnen stellen dat de orde 1 bescherming benodigd is.
11. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid de panden heeft kunnen aanwijzen als gemeentelijke monumenten.