vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13.090953.23 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Parketnummer: 13/090953-23 (zaak A) en 13/018872-24 (zaak B), ter terechtzitting gevoegd.
Datum uitspraak: 18 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag van [slachtoffer 1] op 2 april 2023 in Amsterdam;
Subsidiair:
zware mishandeling van [slachtoffer 1] ;
Meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] ;
Meest subsidiair:
mishandeling van [slachtoffer 1] .
Feit 2:
mishandeling van [slachtoffer 2] op 2 april 2023 in Amsterdam.
Zaak B:
het opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren/aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne op 16 januari 2024 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
Feit 1 meer subsidiair:
op 2 april 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermaals met kracht met een mes tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
op 2 april 2023 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar tegen de rechterpols te slaan en met kracht tegen de borst te schoppen.
Zaak B:
op 16 januari 2024 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
7 Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- -
€ 187,20 (goednummers: 6450230 en 6450215);
- -
een kledingstuk (een wit Adidas vest) (goednummer: 6450180).
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben geen standpunten ingenomen ten aanzien van het beslag.
Het geldbedrag van € 187,20 (goednummers: 6450230 en 6450215) behoort aan verdachte toe. Nu een deel van dit geld, groot € 20,00, geheel door middel van of uit de baten van het in zaak B bewezen geachte is verkregen, wordt dit deel verbeurdverklaard.
De rechtbank stelt vast dat een relatie van het inbeslaggenomen kledingstuk (goednummer: 6450180) en het restant van het hiervoor besproken geldbedrag groot € 167,20 (goednummers: 6450230 en 6450215) met de door verdachte gepleegde strafbare feiten niet kan worden vastgesteld. Evenmin is sprake van goederen die van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank zal daarom bepalen dat het kledingstuk en dit (restant)geldbedrag dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
8 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening. Deze immateriële schade bestaat uit zowel lichamelijk als psychisch letsel, aldus de benadeelde partij.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De officier van justitie heeft verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 200,00. De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, dan wel deze te matigen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit (enig) lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Anders dan door de benadeelde partij is aangevoerd, kan de rechtbank niet vaststellen dat de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Hoewel de mishandeling tot psychisch onbehagen zal hebben geleid, kan dit niet zonder meer worden aangemerkt als geestelijk letsel. Ook de aard en ernst van de normschending zijn niet van dien aard dat alleen al daarom de aangevoerde nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij kan, voor zover de vordering is gestoeld op een aantasting in de persoon, dan ook niet in haar vordering worden ontvangen.
Met betrekking tot het lichamelijke letsel, begroot de rechtbank, op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, de immateriële schade naar billijkheid op € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte zal worden veroordeeld dit bedrag aan de benadeelde te betalen.
De benadeelde partij zal voor het overige dus niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal worden veroordeeld in de proceskosten op de wijze als in het dictum van dit vonnis is bepaald.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 in zaak A bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet op de toepassing van het adolescentenstrafrecht en de LOVS-oriëntatiepunten jeugd die de rechtbank, zoals overwogen in rubriek 7.3, toepast, wordt het aantal dagen gijzeling vastgesteld op nul.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair in zaak A:
poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 2 in zaak A:
mishandeling;
Ten aanzien van zaak B:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 130 (honderddertig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 65 (vijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- € 20,00 ( € 20,00 (goednummers: 6450230 en 6450215).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- -
€ 167,20 (goednummers: 6450230 en 6450215);
- -
een kledingstuk (een wit Adidas vest; goednummer: 6450180).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 200,00 (zegge: tweehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 april 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mr. A.J. Scheijde en mr. A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2024.