Totstandkoming van het besluit
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2004. Hij heeft een autistische stoornis en een spraak-taalstoornis, met een ontwikkelingsachterstand. Hij kan zich niet uiten en brabbelt woordjes. Hij kan niet alleen zijn en heeft geen goed inzicht en overzicht. Hulp is nodig bij de persoonlijke verzorging, onder andere bij het wassen en aankleden. Er is 24-uur zorg in de nabijheid nodig. Hij wordt nu verzorgd door zijn moeder. Dat kan nu nog, maar hoe dat verder gaat in de toekomst is ongewis.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser per 19 oktober 2022 een Wajong-uitkering toegekend, die wegens hulpbehoevendheid wordt verhoogd naar 85% van de grondslag. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van een arts van 12 januari 2023 ten grondslag gelegd.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hoewel eiser volgens de verzekeringsarts is aangewezen op hulp bij (nagenoeg) alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen, wordt zijn Wajong-uitkering op grond van de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid2 (de Beleidsregel) verhoogd tot 85%. De uitkering wordt, in tegenstelling tot wat eiser aanvoert, niet verhoogd tot 100% omdat eiser al uit een andere voorziening in belangrijke mate in zijn behoefte aan oppassing en verzorging wordt voorzien. Eiser krijgt namelijk een uitkering op grond van de Wet Langdurige Zorg (Wlz). De stelling van de moeder van eiser dat zij bekend is met soortgelijke gevallen waarbij de uitkering wél tot 100% is verhoogd, kan er volgens verweerder niet toe leiden dat de uitkering van eiser verder zou moeten worden opgehoogd.
Beoordeling door de rechtbank
5. In artikel 1a:5 van de Wajong is bepaald dat, indien de jonggehandicapte verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de duur van die hulpbehoevendheid wordt verhoogd tot ten hoogste de grondslag.
6. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 100% van de grondslag indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering slechts verhoogd tot 85% van de grondslag, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van de verzekerde wordt voorzien.
7. Verweerder heeft conform artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel de uitkering van eiser niet verhoogd tot 100% (zoals eiser wenst), maar tot 85%.
8. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De moeder van eiser zit namelijk in een moedergroepje met moeders waarvan de kinderen dezelfde stoornissen hebben als eiser. Al deze kinderen hebben, net als eiser, een Wlz-indicatie, maar krijgen wél een verhoging van de Wajong-uitkering tot 100%. De moeder van eiser stelt dat eiser het enige kind van het groepje is waarbij de uitkering slechts tot 85% is verhoogd.
9. De rechtbank volgt eiser echter niet in de stelling dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Uit vaste rechtspraak volgt dat degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel aannemelijk moet maken dat verweerder gelijke gevallen ongelijk behandelt.3
10. Niet is gebleken dat verweerder gelijke gevallen ongelijk behandelt. Namens eiser zijn niet voorafgaand aan de zitting bewijzen ingebracht voor de gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel. Alleen al om die reden slaagt het beroep daarop niet.
11. Eiser verdient echter meer uitleg van de rechtbank. Ook als de van de zijde van eiser ter zitting overgelegde rapportage wel in de beoordeling wordt betrokken, baat dat eiser niet. Die rapportage is geanonimiseerd en is onvoldoende om vast te stellen dat daarin sprake is van een aan eiser gelijk geval. Verweerder heeft er ook op gewezen dat niet duidelijk is of de verwijzing naar 100% daarin ziet op de maximumhoogte van de grondslag of op de individueel vastgestelde grondslaghoogte. De rapportage is daarom ook onvoldoende duidelijk.
12. Eiser stelt dat het voor hem moeilijk is om met concrete voorbeelden te komen, omdat die ertoe kunnen leiden dat juist de grondslag in die andere zaken (alsnog) wordt verlaagd, in plaats van dat het leidt tot een verhoging van de uitkering voor eiser.
13. Dat argument is op zich juist, maar het baat eiser niet. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het beleid zoals omschreven is onder 6. redelijk is. In dat beleid wordt niet (zoals eiser stelt) een inkomen in mindering gebracht op de hoogte van de uitkering, maar een vergoeding voor kosten die uit een andere voorziening wordt geboden. Het doel daarvan is niet om het inkomen van de arbeidsongeschikte te verlagen, maar om een dubbele vergoeding voor dezelfde kosten van overheidswege te voorkomen. Dat is een redelijk doel. Dat is door en namens eiser ook niet in twijfel getrokken. Dan mag verweerder dat in beginsel ook toepassen in de situatie van eiser, en ook in een eventueel gebleken geval waarin ten onrechte wel ophoging naar 100% zou hebben plaatsgevonden (en daar dan verlagen naar 85%). Het argument onder 12. kan dus niet leiden tot de conclusie dat verweerder in eisers geval de uitkering zou moeten verhogen tot 100% van de grondslag.
14. Zoals ter zitting is besproken is ook de rechtbank bekend met de grote hoeveelheid loketten en verantwoordelijkheden in de zorg. Dat kan voor zorgbehoevenden en hun dierbaren een extra zorg op zich betekenen, en kan ertoe leiden dat zij minder zorg en steun van de overheid ontvangen dan waar zij recht op hebben. Dan is het extra zuur om te worden geconfronteerd met een overheid die wel ten nadele van de burger rekening houdt met wat andere loketten doen. Zorgbehoevenden en hun dierbaren zijn wel ongeveer de laatsten die dat verdienen.
Maar dat kan hier niet leiden tot de conclusie dat het besluit van verweerder waartegen het beroep is gericht niet deugt, omdat de uitkomst op zich redelijk is. De rechtbank wijst daarbij nog eens op overweging 13.