1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 november 2023, met producties
- het proces-verbaal van het mondelinge antwoord en het aanvullende schriftelijke antwoord
- het annvullende schriftelijke antwoord van 8 december 2023
- het tussenvonnis van 2 januari 2024
- de conclusie van repliek.
1.2.
Op 23 april 2024 is ROCA door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld toe te lichten waaruit kan worden afgeleid dat zij een regionaal opleidingscentrum is in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: de Web). Ook is ROCA in de gelegenheid gesteld een nadere specificatie te overleggen van het door haar gevorderde bedrag, mede in het licht van de ministeriële regeling waarbij het lesgeld is gemaximeerd. ROCA heeft hierna een akte genomen. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd. Ten slotte is vonnis bepaald.
4 De beoordeling
4.1.
Vooropgesteld wordt dat hier sprake is van overeenkomst aangegaan tussen een handelaar, ROCA, en een consument, [gedaagde] . Dit betekent in beginsel dat de overeenkomst en de algemene bepalingen ambtshalve, dus ook als partijen daar niet om hebben gevraagd, door de kantonrechter getoetst moeten worden aan het consumentenrecht.
4.2.
ROCA heeft het opleidingsblad van de onderwijsovereenkomst overgelegd. Hierin zijn de algemene bepalingen onderwijsovereenkomst (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing verklaard op de overeenkomst tussen partijen en heeft deze overgelegd. Dit zijn standaard voorwaarden, omdat deze voorwaarden zijn bedoeld om voor meerdere overeenkomsten te worden gebruikt.
4.3.
De kantonrechter volgt ROCA in haar standpunt dat geen ambtshalve toetsing van de informatieverplichtingen dient plaats te vinden omdat zij een regionaal opleidingscentrum is als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web). In de Web is namelijk vastgelegd aan welke (informatie)verplichtingen de onderwijsinstelling moet voldoen, zodat de bepalingen van Boek 6, Titel 5 afdeling 2b (de informatieverplichtingen) niet op deze overeenkomst van toepassing zijn.
4.4.
Wel is het zo dat voor zover de onderwijsovereenkomst en de algemene bepalingen bedingen bevatten die niet gegrond zijn op de Web, deze wél binnen de werkingssfeer van Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen, hierna ook: de richtlijn) vallen. In dat geval moet ambtshalve worden getoetst of een beding waarop een beroep wordt of kan worden gedaan oneerlijk is.
4.5.
In de dagvaarding stelt ROCA dat het bedrag aan lesgeld dat gevorderd wordt, is vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze regeling waaraan ROCA refereert, is – zo begrijpt de kantonrechter – de Regeling tarieven lesgeld en cursusgeld 2022–2023. Hierin staat dat het lesgeld voor het cursusjaar 2022–2023 is vastgesteld op € 1.239,00. Aangezien het lesgeld dat ROCA in deze procedure vordert, hoger is dan dit bedrag, is ROCA bij akte in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. ROCA heeft bij nadere akte gesteld dat de door [gedaagde] gevolgde opleiding valt onder de derde leerweg. Uit de bij de akte overgelegde producties volgt dat er voor deze derde leerweg geen wettelijke voorschriften voor les- en cursusgelden zijn. ROCA moet minstens de integrale kostprijs in rekening brengen en deze prijs moet objectief bedrijfseconomisch te rechtvaardigen zijn.
4.6.
De kantonrechter overweegt dat een derde leerweg geen bekostigde opleiding betreft. De Web bevat alleen voorschriften voor les- en cursusgelden voor bekostigde opleidingen. Dit leidt tot de conclusie dat ROCA in haar dagvaarding ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat er op [gedaagde] een wettelijke verplichting rustte tot het betalen van lesgeld en dat de hoogte van het lesgeld wordt bepaald bij ministeriële regeling. Dit is kwalijk omdat dit door ROCA als een vaststaand feit naar voren is gebracht.
4.7.
Nu vaststaat dat geen sprake is van een wettelijk vastgestelde prijs, dient ambtshalve te worden onderzocht hoe de prijs van de opleiding is gecommuniceerd aan de consument. De Richtlijn oneerlijke bedingen bepaalt dat een prijsbeding in een overeenkomst in beginsel niet wordt getoetst op oneerlijkheid, voor zover deze duidelijk en begrijpelijk (transparant) is geformuleerd (artikel 4 lid 2 van de richtlijn). Voor de beantwoording van de vraag of een kernbeding transparant is, is van belang het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14). Hierin is onder meer bepaald dat de handelaar de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie moet verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen (rov. 43). Als niet is voldaan aan het transparantievereiste moet worden beoordeeld of het beding in het licht van alle omstandigheden van het geval, oneerlijk is.
4.8.
De kantonrechter oordeelt dat het prijsbeding niet transparant is. De kantonrechter is niet gebleken dat deze prijs is vastgelegd in de overeenkomst. Weliswaar heeft ROCA een schermafbeelding van haar website overgelegd waarop de totaalprijs van de opleiding te zien is, maar deze is ongedateerd zodat niet kan worden vastgesteld dat deze informatie ten tijde van het sluiten van de overeenkomst al op de website stond. En zelfs als dat al zo was, is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] van deze informatie kennis heeft genomen voordat de overeenkomst tot stand kwam. Daar komt bij dat in artikel 4.7 van de algemene bepalingen staat dat de wettelijk vastgestelde les- en/of cursusgelden zijn verschuldigd, terwijl dit niet zo is.
4.9.
De omstandigheid dat het beding niet transparant is, maakt nog niet dat het ook oneerlijk is, maar speelt daarbij wel in overwegende mate een rol. Op grond van artikel 3 lid 1 van de richtlijn moet worden nagegaan of er, in strijd met de goede trouw, sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht ten nadele van de consument (HvJ EU, 3 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:820, rov. 49 en de daar aangehaalde rechtspraak). [gedaagde] bevindt zich als consument in een aanzienlijk zwakkere positie ten opzichte van ROCA, die, als professionele onderwijsinstelling, eenvoudig de prijs van de opleiding had kunnen vermelden op de onderwijsovereenkomst. Door de verwijzing naar de wettelijke vastgestelde prijzen wordt een andere (veel lagere) prijs gecommuniceerd naar de consument dan volgens ROCA van toepassing is. Daar komt bij dat door te reppen over wettelijk vastgestelde les- en/of cursusgelden, ten onrechte wordt gesuggereerd dat de prijs voor een dergelijke opleiding een vaststaand gegeven is.
4.10.
Niet is gebleken dat ROCA op andere wijze voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst informatie heeft verstrekt over de totale kosten en dat zij [gedaagde] duidelijk heeft gemaakt wat de financiële gevolgen van de overeenkomst zouden zijn. Hierdoor is sprake van een aanzienlijke verstoring ten nadele van [gedaagde] van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeien.
4.11.
Het kostenbeding wordt dan ook als oneerlijk aangemerkt. Dit betekent dat de kantonrechter het beding moet vernietigen. Gevolg van de vernietiging van het kostenbeding is dat dit beding [gedaagde] niet bindt. Dit heeft tot gevolg dat het kostenbeding geacht wordt nooit te hebben bestaan. Omdat het kostenbeding bij een overeenkomst van opdracht met een opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf op grond van het bepaalde in artikel 7:405 van het Burgerlijk Wetboek niet kan bestaan zonder loon, betekent dit dat de hele overeenkomst vervalt.
4.12.
Omdat de overeenkomst inmiddels is geëindigd, heeft het vernietigen van de overeenkomst geen nadelige gevolgen voor [gedaagde] . Ook verder is niet gesteld of gebleken van ernstige gevolgen aan de zijde van [gedaagde] als consument bij het niet voortbestaan van de overeenkomst. Er bestaat daarom geen grond voor toewijzing van enig bedrag aan ROCA en geen noodzaak tot het verhelpen van de vernietiging en het vervangen voor een bepaling van aanvullend recht of een bepaling waarover partijen het eens zijn.
4.13.
Dit leidt ertoe dat de vordering van ROCA wordt afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verweer van [gedaagde] , waaronder haar standpunt dat artikel 3.21 van de algemene bepalingen onredelijk bezwarend is, wordt niet toegekomen.
4.14.
ROCA is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten ambtshalve aan de kant van [gedaagde] tot op heden vast op een (forfaitair) bedrag van € 50,- aan reis-, verblijf- en verletkosten, omdat zij op de rolzitting van 8 december 2023 is verschenen.